Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CRUCIFEREN

betekenis & definitie

of Kruisbloemigen is de naam van een familie van choripetale, tweezaadlobbige planten. Zij telt ca 3000 soorten in de gematigde gewesten, vooral van het noordelijke halfrond, eenjarige of overblijvende kruiden, zeer zelden halfheesters, met verspreide bladeren zonder steunblaadjes en met meest eencellige, enkelvoudige of vertakte haren.

De bloemen staan in trossen zonder bracteeën of steelblaadjes en zijn tweeslachtig, regelmatig en opgebouwd uit 2-tallige kransen, nl.: 2 voor de kelk; 1 voor de kroonbladeren, die echter in tweeën gesplitst zijn, zodat er toch 4, diagonaal staande kroonbladeren zijn; 2 voor de meeldraden, waarvan de zijdelingse kort en de mediane lang en eveneens gesplitst zijn, zodat er in het geheel 6, zgn. 4-machtige meeldraden zijn; ten slotte 1 voor de zijdelings staande vruchtbladeren. Op de bloembodem, tussen de bloembladeren en aan de voet der kelkbladeren, worden 2 of 4, dikwijls zeer duidelijk ontwikkelde en tot honigafscheiding dienende kliertjes gevonden. Het vruchtbeginsel heeft wandstandige zaadlijsten, maar is gewoonlijk door het optreden van een zgn. vals tussenschot toch 2-hokkig. De meest talrijke zaadknoppen zijn anatroop of campylotroop en staan in 1 of 2 rijen.

De vrucht springt meest met 2 kleppen open en is langer (hauw of siliqua) of korter (hauwtje of silicula). Soms is zij echter nootachtig, zoals bij de geslachten Neslia ( Vinkenzaad), Isatis (Wede) en Bunias, soms ook geleed, zoals bij de geslachten Cakile, Crambe, Raphanus en Rapistrum. Hierop berust een onderverdeling der Cruciferen in 4 groepen, de Siliquosae, Siliculosae, Nuca mentaceae en Lomentaceae. Bij de hauwtjesdragende Cruciferen is nog een onderscheid gemaakt tussen die, waarbij het tussenschot evenwijdig loopt met de brede zijde van het hauwtje (Siliculosae latiseptae), en die, waarbij het er juist loodrecht op staat (Siliculosae angustiseptae). Een mogelijkheid voor een verdere onderverdeling schuilt in de vorm van de kiem, waarvan de zaadlobben met de vlakke zijde tegen het worteltje teruggebogen kunnen zijn (notorhizeae), het zelfs met de randen omgevend (orthoploceae), maar ook wel met de zijkanten (pleurorhizeae), terwijl zij ook opgerold als een horlogeveer kunnen liggen (spirolobeae; voorbeeld: Bunias) of herhaaldelijk gevouwen (diplecolobeae; voorbeelden: Varkenskers en het zeldzame Priemkruid of Subularia aquatica).Deze familie leverde tal van cultuurplanten op. Wat de land- en tuinbouwgewassen betreft, valt in de eerste plaats te denken aan de soorten van het geslacht Brassica en voorts aan Sinapis albe, waarvan het zaad Gele mosterd genoemd wordt, Camelina sativa (Dederzaad), Raphanus sativus (Radijs en Ramenas), Lepidium sativum (Tuinkers) en Cochlearia Armoracia (Mierik). Ook sierplanten zijn er vele te noemen, zo de Muurbloem (Cheiranthus Cheiri), de Violier (Matthiola annua), de Judaspenning (Lunaria biennis), de Damastbloem (Hesperis matronalis), een 3-tal soorten van het geslacht Iberis of Scheefbloem, nl. I. sempervirens, I. umbellata en I. amara, dan de in randjes en rotstuintjes gekweekte paars of roodbloeiende Aubriëtia deltoidea, de zgn. Randjesbloem (Arabis caucasica) e.a.

Karakteristiek voor de Cruciferen is het voorkomen van eigenaardige eiwithoudende idioblasten in het bladweefsel, de zgn. myrosine-cellen, die een ferment bevatten, dat voor de splitsing van het zgn. mosterdolieglucoside van de mosterdplant van betekenis is.

PROF. DR TH. J. STOMPS.

< >