L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Kruisbloemigen (Cruciferen), dat daardoor gekenmerkt is, dat het hauwtje, kort, ongeleed, i-hokkig en i-zadig, dus nootachtig, niet openspringt en de zaadlobben in het zaad spiraalsgewijs ingerold liggen. Het areaal van dit geslacht strekt zich uit van het mediterrane gebied naar Azië.
In Nederland bij herhaling op ruige plaatsen en bouwland adventief gevonden is de B. orientalis L., een 45 cm tot 1,20 m hoge plant met ruwharige, onderaan liervormige bladen met rugwaarts gerichte zijslippen en een zeer grote, langwerpig-lancetvormige eindslip en met lange vertakte trossen van goudgele bloempjes, die tot onregelmatig peervormige vruchtjes met een knobbelige oppervlakte worden.