(Lat.) betekent: ik geloof het, wijl het ongerijmd is. Dit is een overdreven, paradoxale uitdrukking, die, letterlijk genomen, de redelijkheid van het geloof schijnt te ontkennen.
De gedachte echter, die er onder zit, is juist, nl. dat het geloof ons verplicht tot aanvaarding van mysteries, die boven het menselijk verstand uitgaan, niet echter tegen het verstand indruisen. Deze formule beklemtoont dus, dat in de geloofsdaad de rede zich onderwerpt aan een hoger criterium dan het natuurlijke inzicht, nl. aan het gezag van de openbarende God. Veelal aan Tertullianus toegeschreven, wordt de uitdrukking zelf niet bij hem gevonden, wel gelijkluidende rhetorische wendingen (bijv. De carne Christi, 5: mortuus est dei filius, prorsus credibile est, quia ineptum est, d.i. de zoon van God is gestorven, het is volstrekt geloofwaardig, omdat het ongerijmd is), die de goddelijkheid van het Christendom tegenover de zwakheid zijner middelen stellen.