is een ongeveer 7000 km lang ketengebergte, dat zich langs de gehele westkust van Zuid-Amerika, van kaap Froward tot aan de Caribische Zee uitstrekt.
Orografie.
De Andes vormen een meridiaangebergte, dat veelal bestaat uit twee en meer ketens, welke óf hoogvlakten, óf lengtedalen insluiten. De breedte is gemiddeld 400 à 450 km, doch onder 20° Z.Br. meer dan 900 km. De westelijke helling is meestal tamelijk steil; in het O. vormen lagere gebergten de overgang naar de laagvlakten. De passen zijn zeer hoog; tussen 350 Z.Br. en de equator ligt er niet één beneden de 3000 m. De zuidelijkste afdeling der Andes begint bij kaap Hoorn. Zij strekken zich in een richting van O.Z.O. naar W.N.W. door de gehele archipel van Vuurland uit en verheffen zich hier in de Monte-Sarmiento en de Monte Darwin tot 2070 en 2100 m.
Verder noordwaarts neemt de hoogte toe; de Monte San Valentia op 46° 15' Z.Br. is reeds 3870 m. Tegenover het eiland Chiloë verheft de vulkaan Minchiumavida zich tot 2438 m; ten W. van het Lago Nahuel-Huapi ligt de vulkaan Tronador (2980 m). In de nabijheid der meren (Lago de LIanquihue enz.) liggen de meeste vulkanen, o.a. de Calbuco, de Otorno (2257 m), de Quetrupillan (3680 m), de Villarica (2840 m); ten N. daarvan verheffen zich de Llaimas (3010 m), de Tinguiririca (4480 m) en de Maipo (5315 m). Nabij de 7040 m hoge Aconcagua splitst het gebergte zich in twee ketens, welke aanvankelijk smalle, steeds breder wordende hoogvlakten insluiten. Ten W. hiervan ligt de veel lagere kustketen, welke zich zuidwaarts op Chiloë en de naburige eilanden voortzet. Tussen 33o (de Maipo) en 27o Z.Br. (de Copiapo) ontbreken de vulkanen.
Van laatstgenoemd punt af stijgen zij tot enorme hoogte, de Copiapo is 6000 m, de vulkaan van Antofalla 6370 m en de Llullaillaco 6600 m hoog. Evenals in Bolivia, verheffen zij zich in de westelijke hoofdketen of op de hoogvlakten, te midden van eenzame, waterloze zoutwoestijnen en steppen. De hoogste toppen in de westelijke keten zijn verder de Socompa (5980 m), de Toconao (5900 m), de Licancaur (5950 m), de Oyagua (5860 m), de Lirima (5830 m), de Sajama (6415 m), de Huallatiri (6000 m) e.a. De oostelijke keten, welke van 27o Z.Br. af de grens tussen Chili en Argentinië vormt, bevat geen vulkanen, wel echter hoge toppen, zoals de Nervado’s van Cachi (6000 m). Ten N. van de keerkring buigt de oostelijke keten naar het O., terwijl zij zich oplost in een groot aantal ketens, welke door de Pilcomayo en de Mamore doorbroken worden. Tussen de beide ketens ligt in het Z. het 3400 m hoge plateau Despoblado en ten N. daarvan het hoogland van Bolivia, dat door de Cordillera de los Frailes in twee delen gescheiden wordt.
Verscheiden oostelijke uitlopers der Andes zetten zich voort tot in de Argentijnse republiek. Ten N. van 18o Z.Br. naderen de beide hoofdketens elkander weder; de westelijke buigt om naar het N.W. en draagt een rij vulkanen: de Tacora of Chipicani (6017 m), d Candarave of Tutupaca (5710 m), de Ubinas o Uvillas (6660 m) enz. Andere hoge toppen zijn: de Nevado de Chuquibamba (6400 m), de Chachani (4468 m), de Pichu-Pichu (5515 m). De oostelijke keten vormt ook weder een samenhangend geheel en loopt met de westelijke evenwijdig tot op de breedte van Cusco; hier verheffen zich vele van de hoogste toppen van het werelddeel: de Sorata (6550 m), de Illimani (6410 m), de Huaina Potosi (6150 m) e.a. De passen liggen meest boven de 4000 m, en toch stromen verscheidene, op de westelijke zijde ontspringende rivieren naar de Madeira.
Bij de bergknoop van Apolobamba wenden zich de Andes, de kust volgend, eerst naar het N.W. en dan naar het N.N.W. Van bedoelde knoop gaan enige dwarsketens uit, zoals de 5300 m hoge Vilcanota, welke de hoofdketens onderling verbinden. Aanvankelijk bestaat het gebergte nog uit twee, verder naar het N. uit drie ketens, welke plateau’s insluiten, die met dwarsketens bezet zijn. Het plateau van Cangallo ligt 3900 m, dat van Junin, het hoogste gedeelte van Huancavelica, 4200 m boven de zee; laatstgenoemd plateau grenst aan de bergknoop van Pasco. De westelijke waterscheidende keten vormt één samenhangend geheel, terwijl de oostelijke meermalen door rivieren doorbroken wordt. De eerste is in de hogere delen steil en woest, daalt echter tamelijk zacht glooiend naar de kust af; evenals in Chili wordt zij over grote afstanden door de kustketen begeleid. De tweede daarentegen heeft kegelvormige toppen en steile hellingen naar de oostelijke laagvlakten.
Ten N. van de Cerro de Pasco worden de Cordilleras door de lengtedalen van de Boven-Maranon en de Boven-Huallaga in drie evenwijdige ketens gesplitst. De oostelijke, welke bij het doorbraaksdal van de Marañon, onder de naam Cordillera Oriental, aansluit bij de middelste ketens, bereikt geen aanzienlijke hoogte. In de westelijke verheffen zich echter sneeuwtoppen, zoals de Pelagatos, de Moyopata, de Nevado de la Viuda (4655 m), de Altun Chahua (6170 m) en de Nevado de Huascaran (6767 m). Zij zet zich, beneden de sneeuwgrens dalend, voort tot op de grenzen van Ecuador, om zich bij Loja met de andere ketens te verenigen. Hier beginnen de bijna in meridionale richting lopende Cordilleras van Ecuador; twee zich tot 150 km van elkander verwijderende ketens omsluiten het hoogland van Quito; 22 met sneeuw bedekte toppen — merendeels vulkanen — en tal van lagere bergen verheffen zich aan weerszijden van het hoogland, dat uit 8 bekkens bestaat, welker hoogte varieert tussen 2850 m (Quito) en 2073 m (Loja). Hier strekt zich de derde vulkanenrij der Cordilleras uit. De hoogste toppen in de oostelijke bergketen zijn: de Sangay (5323 m), de Altar de los Collanes (5404 m), de Tunguragua (4927 m), de Quilindana (4919 m), de Cotopaxl (5960 m), de Sincholagua (4988 m), de Antisana (5870 m), de Cayambe (5840 m), en de Imbabura (4582 m); in de westelijke: de Chimborazo (6247 m), de Carihuairrajo (5106 m), de Quilotoa (4138 m), de Ivliniza (5302 m), de Ruminagui (4757 m), de Corazon of Chamalari (4787 m), de Atacazo (4539 m), de Pichincha (4787 m), de Cotacachi (4966 m), de Cumbal (4790 m) en de Chiles (4720 m).
Voor de laatste maal verenigen zich de Andes bij Pasto; dan beginnen de Cordilleras van Columbia, door de lengtedalen van de Magdalena en de Cauca in drie ketens gesplitst. In de middelste verheffen zich nog enige sneeuwtoppen: de Volcan de Pasto of el Galera (4264 m), de Pico de Azúcar (4870 m), de Purace (4700 m), de Quindiu (3678 m), de Tolima (5584 m), de Ruiz, de noordelijkste vulkaan van de Andes, en de Mesa de Herveo (5600 m).
De westelijke keten is aanvankelijk slechts 1600-2000 m hoog, doch verheft zich verder noordwaarts in de Munchique tot 3012 m; nabij Antioquia nadert zij de middelste keten zo dicht, dat de Rio Cauca genoodzaakt wordt een 150 km lange rij van watervallen en stroomversnellingen te vormen; beide ketens eindigen in de laagvlakten langs de Beneden-Magdalena.
De oostelijke keten loopt, naar het N.O. ombuigend, over de Paramo de la Suma Paz naar de hoogvlakten van Bogota en verder over de Paramos van Guachaneque, Tunja, Zoraca, Chita en de Siërra Nevada de Cocui (tot 4900 m) tot aan de bergknoop bij Pamplona. In Venezuela vindt de keten haar voortzetting in de Cordilleras van Merida; deze loopt in N.O. richting, verheft zich in de 5 sneeuwtoppen van de Sierra Nevada de Merida tot 4700 m en eindigt bij Barquisimeto. Een tweede keten gaat van de bergknoop als Sierra de Perija noordwaarts naar de Sierra Nevada de Santa Marta, bereikt een hoogte van 3000 m en eindigt op het schiereiland Goajira. De Sierra Nevada de Santa Marta schijnt niet tot de Andes te behoren. De middelste keten eindigt aan dc Cauca op 8° N.Br., de westelijke aan de Rio Sinu op 9o N.Br. Van 4o N.Br. af is deze laatste door een lage keten van de zee gescheiden; tussen beide liggen de lengtedalen van de Rio San Juan en van de Atrato, aan de bronnen van deze rivieren gescheiden door een laag zadel, dat beide ketens verbindt. Het kustgebergte bereikt nergens een hoogte van 400 m en vormt het begin der Cordilleras van Panama, welke niet meer tot de Andes van Zuid-Amerika behoren.
Voor de geologische gesteldheid z Amerika, Zuid-: geologie.
Klimaat.
Een gebergte van de uitgestrektheid en hoogte als de Andes oefent natuurlijk grote invloed uit op het klimaat. Tengevolge van de meridionale richting openbaart zich dit niet, zoals bij de Alpen of de Himalaja, in temperatuursverschillen der tegengestelde hellingen en der aangrenzende landen, doch hoofdzakelijk in verschil van vochtigheid. De Andes liggen gedeeltelijk in het gebied der westen; gedeeltelijk in dat der oostenwinden.
In de eerste condenseert het grootste gedeelte van de waterdamp tegen de westelijke hellingen, welke zich dientengevolge kenmerken door veel regen en een welige plantengroei; hiertoe behoort de landstreek bezuiden 35o Z.Br. De oostzijde is daarentegen in Patagonië en Argentinië dor. Verder noordwaarts neemt de neerslag aan de westkust snel af; benoorden 28° Z.Br. is de westkust bijna geheel regenloos, terwijl de naar het O. gerichte dalen en de laagvlakten door tropische, vooral passatische regens gedrenkt worden en met dichte wouden bedekt zijn. In Noord-Argentinië valt ook in de dalen nog weinig regen, daar de oostelijke Andes-ketens de vochtige winden tegenhouden. Eerst in Ecuador wordt de toestand anders; de westelijke hellingen hebben in dit gebied van de kalmtegordel periodieke tropische regens, terwijl deze ten O. van het gebergte van langere duur zijn. In Columbia is deze verhouding omgekeerd; op de westkust is de neerslag vrijwel gelijkmatig over het gehele jaar verdeeld, in de dalen van het N. en O. treden de regens periodiek op. In de verschillende delen van het gebergte verschilt het klimaat overeenkomstig breedte en hoogte.
De sneeuwgrens ligt op 40° Z.Br. 1600 m, bij Santiago 3550 m, op 32° Z.Br. 4400 m, tussen 22 en 10° Z.Br. in de westelijke keten 5200 à 5900 m en in de oostelijke 4950 à 5350 m, onder de equator slechts 4700 m, in de Siërra Merida 4550 m. De aanzienlijke hoogte van de sneeuwgrens tussen 10 en 22° Z.Br. is een gevolg van de grote breedte van het gebergte en vooral van die der droge puna’s.
Planten- en dierenwereld
z Neogaea.
Verkeerswegen.
Tengevolge van de hoge passen en de onherbergzame, hooggelegen dalen werkten de Andes steeds zeer belemmerend op het verkeer. Toch werden van 1873-1875 in Peru reeds twee spoorwegen over de waterscheiding aangelegd, nl. die van (Mollendo over) Arequipa naar Puno en van Lima naar Oroya.
De hoogste spoorweg der aarde vormt een baanvak van de lijn van Callao aan de Grote Oceaan, over Lima naar Oroya op de oostelijke helling der Cordilleras (207,75 km), waarbij een pas, ongeveer ter hoogte van den Mont-Blanc-top, overschreden wordt. In Sept. 1892 stoomde de eerste locomotief van Callao over de Andes. Met de bouw werd op last van de Peruaanse regering begonnen. Reeds de opmetingen leverden grote moeilijkheden op. De baan loopt van Lima (136,5 m) onder een matige helling van 1:74 langs de Rimac naar het station Sta Clara (29,7 km, 399 m boven de zee); op de volgende baanvakken is de helling 1:63 tot het station La Chosica (53,7 km en 853 m hoog), 1:25 tot het station San Bartolome (75,2 km en 1495 m hoog). Om over een afstand van 4,8 km een hoogte van 183 m te kunnen overwinnen, beschrijft de spoorweg hier een voortdurend stijgende bocht, welke ongeveer tot op de plaats van het uitgangspunt terugkeert.
Aan het einde van dit baanvak ligt de 175 m lange en 84 m hoge Verrugas-viaduct, die de 23ste Mrt 1889 tengevolge van een overstroming in het Rimac-dal instortte en de 5de Jan. 1891 weder voor het verkeer geopend werd. Na het station Sureo (2027 m) en de 98,7 m lange Chalappa-viaduct gepasseerd te zijn en grote technische moeilijkheden in het dal der Matucana overwonnen te hebben, bereikt de spoorweg op 168,3 km afstand van Callao, in een 1096 m lange tunnel, zijn culminatiepunt (4760 m). Bij het overlijden van den met de uitvoering belasten ingenieur Meiggs was de weg op 80 km na voltooid. In 1890 werd het werk voortgezet door „The Central Railway of Peru”. Tijdens de bouw moeten 7000 mensen het leven hebben verloren, niet alleen door ongelukken, doch tevens tengevolge van de bergziekte. Van het hoogste punt daalt de spoorweg 23,2 km tot Yauli (4082 m) en van daar 27,2 km tot Oroya (3703 m).
Ook de reizigers hebben last van de bergziekte, welke in Peru „Siroche” genoemd wordt. Daarom wordt halverwege de reis onderbroken en de reizigers een nacht rust gelaten. De verbinding tussen het station Mendoza van de Buenos Aires en Pacific-spoorweg en het spoorwegnet van Chili wordt sedert 1909 gevormd door de Cumbrespoorweg of Uspallataspoorweg (1 m spoorwijdte en tandradtrajecten; 8 tunnels van samen 16 km; hoogste punt op 3188 m; tweemaal overstappen en overladen van goederen). Toch werd daarmede de eerste transcontinentale verbinding in Zuid-Amerika, tussen Buenos Aires en Valparaiso tot stand gebracht.
Een nieuwe transcontinentale verbinding loopt thans van Buenos Aires naar La Paz in Bolivia (2750 km, 5 dagen) en van daar of naar Antofagasta, of naar Mollendo, of naar Arica (kortste verbinding). De spoorweg naar Mollendo heeft zijn culminatiepunt op 4900 m liggen. Eindelijk is er in Ecuador nog de spoorweg, welke van de haven Guayaquil naar het hooggelegen Quito voert.
Naast spoorwegen leiden landwegen over de Andes, maar werkelijk goede verkeerswegen, het gehele jaar berijdbaar en voor motortransport geschikt, ontbreken vrijwel ten enenmale; als uitzondering is te noemen de Simon Bolivar-autoweg van Bogota naar Caracas. De nieuw ontworpen grote verkeersweg, de Pan American Highway, welke de Amerikaanse staten nauwer aan elkaar moet binden, zal op verschillende plaatsen een verbinding tot stand brengen tussen de West- en Oostkust van Zuid-Amerika, o.a. van Arequipa in Peru via Bolivia naar Argentinië en van Santiago (Chili) via Mendoza naar Buenos Aires.
Hoewel het net van luchtvaartlijnen, hetwelk in de latere jaren ook in Zuid-Amerika is ontstaan, in hoofdzaak langs de kusten Noord-Zuid gericht is, brengen toch enkele lijnen de verbinding tot stand van Oost naar West, o.a. van Santiago naar Buenos Aires, van La Paz naar Rio de Janeiro en de noordkust van Brazilië en van Bogotá naar Venezuela.