(1) betekent in het Spaans vooreerst strophe, couplet; vervolgens inz. een klein gedichtje dat slechts uit één strophe bestaat • die naar de vorm óf een cuarteta óf een seguidilla kan zijn — en dat gewoonlijk wordt gezongen. De cuarteta is een coupletje van vier achtlettergrepige versregels, de seguidilla een strophe van vier versregels van afwisselend zeven en vijf lettergrepen.
De cuartetas en seguidillas zijn copias die in alle streken van Spanje voorkomen. Zij zijn van zeer oude datum: reeds in de middeleeuwen werden er copias gezongen. Andalusië kent nog andere metrische vormen, zoals desoled (soledad), de soleariya (verkleinwoord van soled), de alegria en de playera.Het Spaanse volk bezit in zijn talrijke copias een schat die niet alleen hoogst interessant studiemateriaal biedt aan de literator, maar vooral ook aan de folklorist. Immers evenals heel het denken van het Spaanse volk gecondenseerd is in zijn rijke refranero (de spreekwoordenschat), zo ligt heel het gevoelsleven van de Spanjaarden gekristalliseerd in hun copias. De nestor van de Spaanse folkloristen, Francisco Rodriguez Marin heeft duizenden copias verzameld in zijn Cantos populares espanolas (5 dln, Sevilla 1882-1883). Ook buiten Spanje mogen de copias zich in een levendige belangstelling verheugen.
Ten onzent werden er vele vertaald door J. W. F. Werumeus Buning, Albert Helman en Hendrik de Vries.
Op het platteland neemt de copia nog steeds een belangrijke plaats in het Spaanse leven in. Er is niets dat een eerbaar meisje meer ducht dan andar en copias, d.w.z. in opspraak te komen door een insinuerende copia. Voor de muziek van de copias is van belang het werk van Felipe Pedrell, Cancionero musical popular español, 4 dln, 2de dr., Barcelona z.j.
Lit.: F. Rodriguez Marin, La copla-bosquejo de un estudio folk-lórico (Madrid 1910); De put der zuchten, oude en nieuwe Spaanse dichtkunst vertaald en ingeleid door A. Helman (Amr hem 1941) ; Copias. Zevenhonderd kerkelijke liederen enz. van het Spaansche volk.
Ned. door Hendrik de Vries (Amsterdam 1935, 2de dr. 1941).
(2) heten enkele populaire Spaanse politieke satiren in verzen uit de 15de eeuw. We noemen in de eerste plaats de beste, de Copias de Mingo Revulgo (1464), 32 strophen van achtlettergrepige verzen, van de hand van een onbekend dichter, waarin twee herders, Mingo Revulgo, die het volk, en Gil Arribato een ziener die de aristocratie vertegenwoordigt, een tweegesprek voeren over de maatschappelijke misstanden onder de rampzalige regering van de ongelukkige Hendrik IV van Castilië (1454-1474). Dc toon van deze satire is gematigd, de aantijgingen zijn nauwelijks persoonlijk. Aan de allegorische vorm moet het worden toegeschreven dat zelfs de tijdgenoten deze Copias niet geheel begrepen.
Hernando del Pulgar, aan wie de verzen zelf ook wel zijn toegeschreven, voorzag ze van een uitvoerige commentaar. De Copias de Mingo Revulgo zijn de eerste belangrijke politieke satire van de Spaanse letterkunde.
De Copias del Provincial kan men beter een vuilaardig libel dan een satire noemen. Evenals dit in een klooster geschiedt, stelt de Provincial een onderzoek in naar het gedrag van tal van mannen en vrouwen aan het hof van Hendrik IV, die met naam en toenaam worden genoemd. Niemand ontkomt aan de beschuldigingen van de verschrikkelijkste misdrijven. De 149 strophen werden te boek gesteld tussen 1465 en 1474, de zwartste periode uit de regering van Hendrik IV „el Impotente”.
Men heeft het libel aan verschillende auteurs toegeschreven, o.a. aan de bekeerde Jood Rodrigo Cota (gest. vóór 1495). De literaire waarde van het geschrift is zeer gering; voor de historicus en de genealoog heeft het nog altijd enig nut, aangezien het vaststaat dat niet al het kwaad dat in deze Copias wordt gesproken, louter lastertaal is.
De Copias de iAy Panadera! ten slotte honen om hun lafheid de krijgslieden die aan de slag van Olmedo (1445) deelnamen. Het zijn hier dus de tijdgenoten van koning Juan II (t 1454) van Castilië die het moeten ontgelden.
PROF. DR C. F. A.
VAN DAM
Bibl.: Copias de Mingo Revulgo, ed. M. Menéndez y Pelayo, Antologia de poetas liricos castellanos, dl III (Madrid 1892), blz. 5-20; Fernando del Pulgar, Glosa a las Copias de Mingo Revulgo, ed. J.
Dominguez Bordona (Madrid 1929), blz. 157-252 (in de reeks Clâsicos Castellanos) ; M. Menéndez y Pelayo, Historia de la poesia castellana en la Edad Media, dl II (Madrid 1914), blz. 289-306; Copias del Provincial, ed. R. Foulché-Delbosc, in de Revue Hisp., dl V (Paris 1898), blz. 255-266.
Zie ook voor deze Copias, Menéndez y Pelayo, het hiervóór genoemde hoofdstuk van zijn Historia de la poesia castellana, Copias de jAy Panadera! ed. B. J. Gallardo, in Ensayo de una biblioteca espanola de libros raros y curiosos, dl I (Madrid 1863), kol. 613-617.