waren ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden belastingen op de handel, welke vooral in het begin van de Tachtigjarige Oorlog meermalen van karakter veranderden, doch na de vrede van Munster in wezen ongewijzigd bleven. De convooien — oorspronkelijk een door sommige Hollandse steden gevorderde vergoeding voor aan koopvaarders verstrekt gewapend geleide — werden in 1573 en volgende jaren in Holland en Zeeland geheven van de invoer uit neutrale landen, sedert 1575 óók van die langs de rivieren.
De licenten —- oorspronkelijk een Zeeuwse stedelijke belasting — waren in de eerste plaats uitvoerrechten, welke door de beide zeegewesten in 1573 en de eerste helft van 1574 werden geheven van alle goederen, bestemd voor vijandelijke en neutrale gebieden; bovendien hief men ze sedert de tweede helft van 1574 ook van de in- en doorvoer uit Nederlands gebied in Spaanse handen. In 1577 werden de licenten in Holland en Zeeland afgeschaft en vervangen door de convooien, die nu in- en uitvoerrechten werden, doch na het sluiten der Unie van Utrecht (1579) werden zij hersteld, echter als in- en uitvoerrechten naast de convooien, waarvan zij dus niet wezenlijk meer verschilden. Het onderscheid tussen de beide belastingen was, dat de convooien werden geheven van de handel met neutrale landen en met Spanje en Portugal, de licenten daarentegen van die met het in Spaans bezit zijnde Nederlandse gebied en van het goederenvervoer naar dicht bij de vijand gelegen neutrale plaatsen. Omstreeks deze tijd waren de convooien en licenten „gemene middelen” geworden, d.w.z. dat zij — in tegenstelling tot de andere belastingen der Republiek — niet door de gewesten, doch door de Generaliteit werden geheven.
Met de inning en het beheer er van waren de vijf Admiraliteiten belast. De licenten, welke veel hoger waren dan de convooien, gaven vaak aanleiding tot onenigheid, vooral tussen Holland en Zeeland. Hun tarief werd dan ook voortdurend gewijzigd, al naarmate provinciaal eigenbelang, de stand der krijgsverrichtingen, de verhouding tot neutrale of bevriende mogendheden dan wel morele bezwaren tegen de handel op vijandelijk gebied zich deden gelden. Vaak werden zij ten dele, soms — zoals onder Anjou en Leicester — geheel „gesloten”, hetgeen betekende, dat de commercie op Spaans-Nederlands gebied hetzij voor bepaalde artikelen of plaatsen, hetzij in haar geheel verboden werd, doch telkens weer bleek de opbrengst van deze zo winstgevende handel onmisbaar voor de oorlogvoering.
Na 1588, toen de licenten niet meer van de invoer uit vijandelijk Nederlands gebied werden geheven — deze taak namen de convooien over — verhandelde men in de regel naar de Spaanse plaatsen, waar niet werd gevochten, alle goederen behalve oorlogsmaterieel en inheemse granen.Na de vrede van Munster smolten de convooien en licenten samen tot gewone in- en uitvoerrechten, die met de prijsgelden de inkomsten der Admiraliteiten voor het vlootbeheer opleverden. Met de heffing werd echter uit locaal en particulier belang zozeer de hand gelicht, dat de opbrengst bijna steeds ontoereikend was en staatssubsidies, vooral in oorlogstijd, onontbeerlijk bleven. De zgn. „derde verhoging” — een verhoging der convooien en licenten met een derde part —, welke globaal gesproken van 1651 tot 1725 van kracht is geweest, bracht geen voldoende verbetering en het herhaaldelijk geopperde denkbeeld om de heffing der inen uitgaande rechten geheel of gedeeltelijk te verpachten verkreeg onder stadhouder Willem III niet meer dan een begin van uitvoering. Anderzijds bleek in de 18de eeuw de handel te zwaar belast, doch een belangrijke herziening der tarieven in 1725 mocht niet baten en de pogingen, omstreeks 1750 aangewend, om de Republiek tot een beperkte vrijhaven (gelimiteerd porto-franco) te maken stuitten af op de onmogelijkheid om bij de bestaande staatsinrichting de dan onvermijdelijke daling der Admiraliteitsinkomsten te compenseren.
Mét een doeltreffende hervorming van constitutie, marine en economie der oude Republiek bleef een bevredigende regeling van de in- en uitvoerrechten tot na 1795 achterwege.
DR J. K. OUDENDIJK
Lit.: J. H. Kernkamp, De handel op den vijand, 1572-1609, 2 dln (Utrecht 1931-1934); H. E.
Becht, Statist. gegev. betr. d. handelsomzet van de Rep. d. Ver. Ned. gedurende de 17de eeuw, 1579-1715 (Den Haag 1908); P. J.
Blok, Gesch. v. h. Ned. volk, dl 3, 3de dr. (Leiden 1925).