term voor de Lutherse Avondmaalsleer. In onderscheiding van de R.K. transsubstantiatieleer (sedert begin der 12de eeuw) leerde Luther, dat niet de substantie van brood en wijn overgaat bij de consecratie in de substantie van Lichaam en Bloed des Heren, maar dat deze bij de elementen komen, een adductieve transsubstantiatie dus, volgens welke de substantie van de elementen blijft (coëxistentie), maar het Lichaam des Heren daarin ingaat (ook wel impanatio of companatio).
Sedert Duns Scotus en Rupert van Deutz was deze opvatting niet onbekend, doch door de grote scholastici en met name op het concilie van Constantz (1415; Z Wiclef) bestreden. Voor Luther zijn brood en wijn tekenen, „darunder Christus fleisch und blut warhafftig ist”. Men vindt deze leer vrij duidelijk in de Wittenberger Konkordie (1536) en de terminologie: „in, onder en met het brood” in de Formula Concordiae (art. VII der Solida Declaratio) van 1577-’80.