Mensen van hetzelfde geslacht, dezelfde leeftijd en hetzelfde ras blijken nog in allerlei eigenschappen van elkaar te verschillen. Het zijn vooral deze eigenschappen, waarmee het constitutie-onderzoek zich bezighoudt.
Deze eigenschappen kunnen zowel van morfologische, fysiologische als psychologische aard zijn, terwijl de verschillen binnen de grenzen van het gezonde kunnen blijven of deze grenzen naar het gebied van het pathologische kunnen overschrijden. Men heeft van oudsher getracht deze verschillen te ordenen door het classificeren van de mensen in groepen met op elkaar gelijkende constituties: de zgn. constitutietypen. In de loop der eeuwen zijn honderden classificaties voorgesteld, waarin veel ervaring en inzicht is verwerkt. Men kan bij dergelijke classificaties uitgaan van psychologische, fysiologische, pathologische of morfologische eigenschappen.
Van elk van deze mogelijkheden geven wij twee voorbeelden.I. Psychologische typologieën. G. Heymans deelt in naar de volgende drie eigenschappen: emotionaliteit, d.i. de vatbaarheid voor aandoeningen (emoties); activiteit, d.i. de neiging tot spontaan handelen en doorzetten, en de zgn. secundaire functie, d.i. de nawerking van de ervaring bij denken en handelen. Hij verkrijgt aldus acht groepen:
1. gepassionneerden: emotioneel, actief, met secundaire functie;
2. cholerici: emotioneel, actief, met primaire functie;
3. sentimentelen: emotioneel, niet-actief, met secundaire functie;
4. nerveuzen: emotioneel, niet-actief, met primaire functie;
5. phlegmatici: niet-emotioneel, actief, met secundaire functie;
6. sanguinici: niet-emotioneel, actief, met primaire functie;
7. apathici: niet-emotioneel, niet-actief, met secund. functie;
8. amorphen: niet-emotioneel, niet-actief, met primaire functie.
Heymans heeft bij zijn onderzoek vooral gewerkt met de enquête-methode, waarbij hij aan verwanten en kennissen van de onderzochte personen uitvoerige vragenlijsten voorlegde.
G. C. Jung deelt in naar twee psychologische criteria:
a. de gerichtheid van de belangstelling naar buiten of naar het eigen zieleleven: extraversen en introversen,
b. de psychologische processen die het gedrag bepalen: instinctieven, intuïtieven, gevoelsmensen. denkmensen, en verkrijgt zodoende 8 typen die hij uitvoerig beschrijft.
II. Fysiologische typologieën
Hunter (1880) deelde in naar het dominerende orgaanstelsel: voedingstype, krachttype, gewaarwordingstype.
Bryant (1915) deelde in naar de dominerende voeding: herbivoor (planten etend), omnivoor (alles etend), carnivoor (vleesetend).
III. Pathologische typologieën
Hippocrates (460-400 v. Chr.) deelde in naar de neiging tot het verkrijgen van tuberculose (phthisisch type) of hersenbloeding (apoplectisch type). Draper (1925) onderscheidde typen met disposities tot galblaasaandoeningen of tot maagdarmzweren.
IV. Morfologische typologieën
Sigaud en zijn leerlingen Mc. Auliffe en Chaillou deelden in naar de relatieve grootte-verhouding van de orgaanstelsels en verkregen zo: het musculaire type, met krachtig ontwikkeld bewegingsapparaat, het respiratoire type, met grote neusholte en ruime borstkas, het digestieve type, met krachtige kaken en omvangrijke buik en het cerebrale type, met ruime hersenschedel, klein gelaat en klein lichaam. Ernst Kretschmer deelde in naar twee criteria: de slankheid of plompheid van het lichaam: leptosome en pycnische typen, en de ontwikkeling van het bewegingsapparaat: athletische en asthenische typen.
Kretschmer heeft vele voorgangers gehad en vele navolgers verkregen. Zijn grote verdienste is geweest dat hij heeft aangetoond dat zijn morfologische typen ook voor de fysiologie, de psychologie en de pathologie bruikbaar zijn. In de moderne anthropologie wordt vrijwel uitsluitend de classificatie van Kretschmer gebruikt, met dien verstande, dat men de oorspronkelijke benamingen gewijzigd heeft en bovendien tussen de uitersten een middengroep heeft gecreëerd. Zo kent men thans negen constitutietypen.
De grenzen tussen deze groepen moeten met behulp van een statistische bewerking van een zeer groot materiaal door afspraken tussen de onderzoekers worden vastgesteld. Tot dusverre is dit niet geschied. Het is wel meestal, maar niet altijd mogelijk een bepaalde persoon te classificeren. Het is nl. mogelijk dat een mens kenmerken van meer dan één groep vertoont.
Kretschmer spreekt in dat verband van legeringen. De beschrijving van de leptosome, eurysome, hyperplastische en hypoplastische groepen is reeds vergevorderd. Tal van onderzoekers uit vele landen hebben daartoe bijgedragen. Reeds aanstonds heeft Kretschmer zijn morfologische typen in verband gebracht met de aanleg tot bepaalde vormen van krankzinnigheid en met karaktertypen, die hiermede verband schenen te houden. Hij toonde aan dat de leptosome lichaamsbouw veelal samengaat met een schizothym, de eurysome lichaamsbouw met een cyclothym karakter.
De eurysome cyclothym is van gedrongen gestalte, heeft een breed gelaat,en brede handen en voeten. Zijn lichaam is relatief sterk behaard, maar zijn hoofdhaar valt vroeg uit. Hij is gezellig, gemoedelijk, kent weinig conflicten met zichzelf en andere mensen, is vergevensgezind, houdt van kinderen en dieren. De leptosome schizothym heeft een slanke gestalte, een smal gelaat, met spitse neus en smalle handen en voeten.
Hij houdt van eenzaamheid, vindt moeilijk de weg naar andere mensen, is gesloten, niet hartelijk, maar conventioneel beleefd en houdt van boeken en abstracte redeneringen. Deze beelden zijn zeer uitvoerig uitgewerkt, ook op het gebied van de psychologie en de pathologie.
Het stedelijk milieu schijnt het leptosome schizothyme type aan te trekken of te bevorderen. De oorspronkelijke mens is waarschijnlijk overwegend eurysoom-cyclothym geweest. Leptosomie en schizothymie zijn dan producten van de cultuur. Onder de schizothymen is een relatief groot aantal leidende personen in het sociale leven.
De invloed van deze mensen op de sociale ontwikkeling heeft gunstige naast ongunstige aspecten. Men dient dus bij de keuze van vooraanstaande figuren, behalve op het intellect, terdege op het karakter te letten. Onder de schizothymen komen relatief veel intriganten en tyrannieke persoonlijkheden voor. Een te grote macht in de handen van dergelijke personen is voor de gemeenschap een groot gevaar.
DR A. DE FROE
Lit.: J. M. J. Korpershoek, Lichamelijke en geestelijke structuur- en functie typen in de lichaamsoefeningen (Rotterdam 1940); F.
Weidenreich, Rasse und Körperbau (Berlin 1927); N. Rende, La biotypologie humaine, Science de l’individualité (Paris 1925); A. Thooris, La vie par le stade (Paris 1924); K. Conrad, Der Konstitutionstypus als genetisches Problem (Berlin 1941); E.
Kretschmer, Körperbau und Charakter (Berlin 1940); G. G. Hempel und P. Oppenheim, Der Typusbegriff im Lichte der neuen Logik (Leiden 1936); G.
Heymans, Inl. t. d. speciale Psychologie, 2 dln (Haarlem 1929); G. G. Jung, Psychologische Typen (Zürich 1921); G. Pfahler, System der Typenlehren (Leipzig 1929); J.
H. van der Hoop, Bewusstseinstypen (Bern z.j.); Idem, Nieuwe richtingen in de zielkunde (1927).