Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COLLABORATIE

betekenis & definitie

is een term, die tijdens en na Wereldoorlog II in de door de Duitsers bezette landen werd gebruikt voor samenwerking met de bezetter, politiek en anderszins. Tussen hen, die de vijand hulp verleenden, en hen, die daartoe niet bereid waren, ontstond, te meer daar de uitgeweken regeringen van de betreffende landen collaboratie in krachtige bewoordingen veroordeelden, allengs een scherpe tegenstelling.

Toen de geallieerde overwinning in zicht kwam, leek het dan ook, of bij de bevrijding een ingrijpende wraakoefening op collaborateurs zou plaats hebben. Enerzijds om volksexcessen tegen te gaan, anderzijds om een criterium vast te stellen waaraan collaboratie kon worden gemeten, namen de regeringen, vooral die van ontwikkelde rechtsstaten reeds voor haar terugkeer in het land maatregelen, om de bestraffing in geregelde banen te leiden.Wat NEDERLAND betreft, bleken de voorzieningen van het Wetboek van Strafrecht ten deze onvoldoende. Daarom werden door de Londense regering nieuwe strafmaatregelen overwogen en geformuleerd in het Besluit Buitengewoon Strafrecht, het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven, het Besluit Buitengewone Rechtspleging en het Bijzonder Gratie-adviesbesluit (alle van 22 Dec. 1943) en in het Tribunaalbesluit (van 17 Sept. 1944) . Dit laatste onderscheidde vier categorieën van collaborateurs:

1. zij, die op enige wijze hulp of steun verleenden of trachtten te verlenen aan de bezetter;
2. zij, die deelnamen aan een nationaal socialistische organisatie;
3. zij, die van de bezettingsomstandigheden voordeel trokken, de zgn. profiteurs; en
4. zij, die de uitgeweken regering ongehoorzaam waren.

Intussen bracht de practijk na de bevrijding grote moeilijkheden mee. Er werden arrestaties van „collaborateurs” gelast, die niet konden worden gehandhaafd, en in het algemeen liet de rechtszekerheid zeer te wensen over. Ook in de boezem van de regering was men het over de te volgen gedragslijn niet eens. Enige maanden na de bevrijding van het Z. hield de minister van Binnenlandse Zaken, Burger, voor Radio „Herrijzend Nederland” een redevoering, waarover hij tevoren geen overleg had gepleegd met andere leden van het Kabinet en waarin hij als zijn mening te kennen gaf dat niet zozeer foute daden als wel de gehele houding van een persoon de doorslag moest geven bij het vaststellen van collaboratie.

Wegens deze opvatting werd hij tot ontslag genoopt.

Spoedig ontstond het vraagstuk hoe men al de in de eerste bevrijdingstijd geïnterneerde collaborateurs, die in de honderdduizend liepen, in feite moest berechten. Vele zgn. lichte gevallen moesten nu weer worden vrijgelaten en pas na ongeveer een jaar kon systematisch met de behandeling van de zaak van de zwaardere gevallen worden begonnen. Deze stonden hetzij voor een Tribunaal terecht, dat interneringen en verbeurdverklaringen uitsprak, hetzij voor een Bijzonder Gerechtshof, dat ter dood kon veroordelen. De door een hof veroordeelden konden beroep aantekenen bij de Bijzondere Raad van Cassatie.

Het begrip collaboratie is voor velerlei misvatting vatbaar en de schijn onttrok vaak iets wezenlijkers aan het oog. Juist omdat de Duitse bezetter dieper in het nationale leven van de bezette landen had ingegrepen dan ooit tevoren bij een moderne bezetting het geval was geweest en ook in het Landoorlogsreglement van 1907 was voorzien en toegelaten, kwamen personen en lichamen, die een grote verantwoordelijkheid voor de geregelde gang van zaken op zeker gebied niet van vandaag op morgen meenden te kunnen en te mogen loslaten, voor nieuwe vragen te staan. Aldus kon een vorm van collaboratie ontstaan die volgens velen, om het geraamte der natie in stand te houden, geboden was, en die vaak niet minder principieel werd verdedigd dan de consequente wijze, waarop anderen, wier directe verantwoordelijkheid voor de gang van zaken om een of andere reden minder groot was, zich rechtstreeks verzet tegen de vijand tot taak stelden. Veelzeggend in dit opzicht zijn de „Aanwijzingen in geval van een vijandelijke inval”, die de Nederlandse ministerraad in Mei 1937 vaststelde voor bestuursorganen en hun personeel en waarin richtlijnen waren omschreven voor de onvermijdelijke samenwerking met een eventuele bezetter.

Een verdere moeilijkheid bij een zuivere omschrijving van het begrip collaboratie was dat het door hen, wier streven gericht was op omverwerping van de bestaande maatschappij (communisten e.a.), gaarne werd gebezigd als sjibboleth in de klassenstrijd. De na-oorlogse geschiedenis van vele Oosteuropese landen toont welke nuttige diensten een uitgedijd collaboratie-begrip kon bewijzen aan het internationale communisme. In West-Europa is men er in het algemeen in geslaagd, het begrip collaboratie uit een sfeer van politieke rancune terug te brengen in die van recht en billijkheid.

j. R. EVENHUIS

Lit.: K. J. Frederiks Op de Bres 1940-1944 (Den Haag I945); L. G.

Kortenhorst, Was samenwerking met de vijand geoorloofd ? (Den Haag 1945); D. van Eek, Het misdrijf van hulp aan de vijand (Utrecht-Nijmegen 1945).

Na de bevrijding van BELGIË was de bestraffing van de collaboratie een van de moeilijkste problemen, waar de regering mee af te rekenen had. Om het zo spoedig mogelijk op te lossen, werd de bevoegdheid van de militaire rechtbanken exceptioneel uitgebreid tot al de inbreuken op de veiligheid van de staat. Dit gebeurde op grond van de wet van 22 Mrt 1940 op de verdediging van de nationale instellingen.

Men kan vijf soorten van collaboratie onderscheiden:

1 zij, die wapens droegen, d.i. die zich lieten inlijven in het vijandelijke leger of in de hulpformaties. Zij werden vervolgd krachtens art. 113 van het strafwetboek, aangevuld door een Kon. Besluit van 17 Dec. 1942. In deze categorie werden 123000 zaken geïnstrueerd;
2. politieke en administratieve collaboratie. Hiertegen werden vervolgingen ingesteld op grond van art. 118 bis van het strafwetboek. In deze categorie werden 105 000 gevallen onderzocht;
3. intellectuele collaboratie in pers of radio. Deze is een variante van de voorgaande;
4. verklikking, bestraft op grond van art. 121 bis van het strafwetboek. 35 000 gevallen werden onderzocht;
5. economische collaboratie. Deze categorie leverde de grootste moeilijkheden op wat betreft het bepalen van de criteria. Hoe kan men in een land, dat gedurende verscheidene jaren werd bezet en waarvan de bewoners verplicht waren te werken om in het leven te blijven, het juiste onderscheid maken tussen wettige activiteit en verraad? Een K.B. van 25 Mei 1945, ter aanvulling van art. 115 van het strafwetboek, verleende aan de magistraten de middelen om elk geval afzonderlijk te beoordelen. Op het stuk van economische collaboratie werden 72 000 zaken geïnstrueerd, waarvan 69 000 gedeponeerd werden.

De bestraffing van de bovenvemoemde misdaden kon tot de doodstraf gaan en behelsde eveneens in sommige gevallen, boeten, verbeurdverklaringen en verlies van rechten. Talrijke gevallen werden alleen langs administratieve weg beslecht, o.m. de lichte gevallen van collaboratie onder de ambtenaren. Ten slotte werd de wetgeving tegen de collaboratie aangevuld door het instellen van het bewijs van burgerdeugd.

In het totaal vertegenwoordigden de gevallen van collaboratie een massa van ca 300 000 dossiers, die door 400 militaire magistraten werden geïnstrueerd. Men raamt dat één Belg op 267 werd opgesloten wegens collaboratie. Op 31 Dec. 1946 hadden de rechtbanken 45 000 veroordelingen uitgesproken waarvan 18 000 bij verstek.

Sedert 1946 constateert men een verzachting van de straffen en van de wetgeving i.z. collaboratie. De buitengewone bevoegdheid van de militaire rechtbanken werd sedert 15 Febr. 1946 afgeschaft, d.w.z. dat zij sedert die datum uitsluitend de reeds geïnstrueerde zaken hebben behandeld.

DR J. BARTIER

Lit.: Joseph Dautricourt, L’article 115 du code pénal et la répression de la collaboration économique (Bruxelles 1945); Idem, La trahison par collaboration avec l'ennemi occupant le territoire national (Bruxelles 1945); The Annals of the American Academy of Political and social Science (Sept. 1946); Groupe d’études criminologiques de l’U.L.B.: La répression de l’incivisme en Belgique (Bruxelles 1945); J. M. v. Bemmelen, De bestrijding van het „incivisme” en de collaboratie in België, in Nederl. Juristenblad, Nov. 1945.

< >