volledig Tiberius Claudius Drusus Nero Germanicus, keizer van 41-54 n. Chr. (geb. 10 v.
Chr.), zoon van Augustus’ stiefzoon Drusus, neef van keizer Tiberius en jongere broeder van Germanicus. Wegens zijn zonderlinge geest, die tot trotsering van traditie en conventie neigde, werd hij in zijn jeugd van alle staatszaken uitgesloten: de keizerlijke familie vreesde door dit enfant terrible gecompromitteerd te worden. Zo groeide hij eerst met stokslagen, later temidden van de spot van het hof op en werd algemeen als min of meer stomp- of zwakzinnig beschouwd; ten onrechte: hij was een anti-conventionalistische zonderling, maar paarde dit aan grote gaven. Dat hij zich tijdens deze vijftigjarige quarantaine niet alléén aan drank, dobbelspel en plebeïsche vrienden verslingerde, maar zich ook aan ernstige studie wijdde (met name aan de geschiedenis; hij schreef o.a. een werk over Etrurië, dat niet bewaard is gebleven), mag als een bewijs van grote karakterkracht worden beschouwd.Na Caligula’s dood werd hij — tot zijn eigen schrik — door de lijfwacht tot keizer uitgeroepen; maar de zonderlinge boekenwurm ontpopte zich als een voortreffelijk regent. De voornaamste hervorming, welke Claudius bracht, was een radicale centralisering van het rijksbestuur in handen van de keizer; voor dit doel werden keizerlijke departementen gesticht, aan het hoofd waarvan keizerlijke vrijgelatenen werden geplaatst. Verzwakking van de kracht van de senaat, ondermijning van de bevoorrechte positie van Italië boven de provinciën, versterking van de positie der provinciën (door een consequent doorgevoerde burgerrechtspolitiek), systematische bestrijding van misbruiken op ieder gebied waren de doeleinden van deze centralisering van het rijksbestuur, dat onder Claudius’ regering door uitgesproken humanitaire tendenties werd gedragen, zonder voorbehoud voortreffelijk mag worden genoemd en waarvan de verdienste in de eerste plaats aan Claudius zelf en niet aan zijn ministers-vrijgelatenen toekomt: de originele oorkonden uit Claudius’ regeringstijd, die wij nog bezitten, bewijzen, dat de keizer zich persoonlijk in de kleinste bijzonderheden van het rijksbestuur placht te verdiepen, en bovendien ademen zij volkomen de zonderlinge geest van Claudius zelf, zonder een spoor van de geest van zijn vrijgelatenen te verraden.
Was het rijksbestuur het sterke punt van Claudius’ regering, zijn slechte verhouding tot de Romeinse aristocratie was er de schaduwzijde van; de senaat en de ridderstand voelden zich achteruitgezet door de keizerlijke politiek van centralisatie en vergolden het hem met stil verzet en samenzweringen, die zijn angstcomplexen, door de omstandigheden, waaronder hij was opgegroeid, van huis uit reeds aanwezig, in hoge mate versterkten.
Deze angstcomplexen werden door zijn vrouwen en vrijgelatenen wel eens misbruikt om hun persoonlijke wraakzucht te bevredigen, doordat zij hem (door angstaanjaging) tot gerechtelijke moorden dreven op hun persoonlijke vijanden onder de Romeinse aristocratie. Dit is als de grote misstand van Claudius’ regering te beschouwen, die niet mag worden verdoezeld, maar die zich tot Rome en de Romeinse aristocratie beperkte: het rijksbestuur was en bleef tot het eind toe voortreffelijk.
In zijn huiselijk leven was Claudius ongelukkig. Messalina, die een losbandig bestaan leidde en zelfs tijdens Claudius’ leven openlijk een nieuw huwelijk sloot, werd terechtgesteld. Daarna huwde hij zijn nicht Agrippina, de dochter van Germanicus, die hem overhaalde, haar zoon uit een vroeger huwelijk C. Domitius Nero te adopteren en deze, in plaats van zijn eigen zoon Britannicus (die deze naam ontleende aan de verovering van Zuid-Engeland door Claudius), voor de opvolging te bestemmen.
Toen Agrippina vreesde, dat Claudius dit verderfelijke besluit (Britannicus toonde als knaap reeds een krachtig karakter; Nero was een geboren misdadiger) zou herroepen, liet zij hem vermoorden.
PROF. DR J. H. THIEL
Lit.: A. Momigliano, L’Opera dell'Imperatore Claudio (1932 Eng. vert.: Claudius, the emperor and his achievement, 1934); J. H. Thiel, Keizer Claudius (Tijdschr. v.
Geschiedenis 1938); V. M. Scramuzza, The Emperor Claudius (Harv. Un.
Press 1940); G. May, L’Activité juridique de l’empereur Claude (Rev. histor. de droit, 1936); Th. De Coursey Ruth, The problem of Claudius (Baltimore 1916).