is een veel voorkomend beding in koopovereenkomsten, gericht op het verhandelen van goederen naar overzeese landen. De letters „c.i.f.” betekenen „cost, insurance, freight” (Frans: ,,caf” = „coût, assurance, fret”; zie J.
Zeylemaker, Handelskoop, 1939, § 63). Deze geeft de volgende omschrijving er van: „Het cif-contract houdt in, dat de verkoper voor de door hem bedongen koopprijs de goederen zal afleveren aan boord van een schip of in een ander vervoermiddel, dat door hem voor zijn eigen rekening voor het vervoer is aangenomen, terwijl de goederen door hem voor de gevaren van de reis zijn verzekerd” (§ 72). Het houdt oorspronkelijk dus niet meer in dan een afspraak tot nadere bepaling van de diensten, die de verkoper de koper voor de koopsom moet bewijzen, doch men is er steeds meer toe gekomen het ook een betekenis toe te kennen met betrekking tot de levering der verhandelde waren en de risico-overgang hiervan (t.a.p. §§ 71-79). Hierdoor ontstond de behoefte aan een nadere uitwerking ervan, waarvoor gezaghebbende lichamen standaardregelen hebben opgesteld: „Warsaw Oxford Rules” (1932; verbetering van de „Warsaw Rules” van 1928, opgesteld door de „International Law Association” ; afgedrukt t.a.p. blz. 263-272); „Trade Terms” (Internationale Kamer van Koophandel).Het cif-beding kent allerlei nevenvormen als het „cif-beding” (kosten en vracht zonder verzekering) en het cif-beding „met” of „zonder betaling tegen documenten” (t.a.p. § 80).
PROF. MR R. P. CLEVERINGA.