Engels essayist en literair criticus (Sittingbourne, Kent, 9 Dec. 1859 Hyères - 4 Mrt 1930), bezocht Jesus College, Cambridge, waarvan hij in 1912 „honorary fellow” werd en koos een loopbaan in de journalistiek en de letteren, gesteund door zijn vriend W. E.
Henley. In 1894 ging hij naar Parijs als correspondent van de „Pall Mall Gazette” en raakte thuis in de kring van Mallarmé, Marcel Schwob en Valéry. In Engeland teruggekeerd, publiceerde hij meer dan 25 jaar lang — van Febr. 1901 tot Mrt 1929 — geregeld in „Blackwood’s Magazine” essays en artikelen, die blijk gaven van een uitgebreide kennis, formidabele strijdbaarheid en een brillante geest. Als „reader” voor de uitgeversfirma Macmillan oefende hij mede door zijn bijzondere persoonlijkheid direct en indirect groot gezag op literair gebied uit.Bibl.: The Cathedrals of England and Wales (1888); A Book of Scoundrels (1897); Studies in Frankness (1898); The Pageantry of Life (1900); Musings without Method (1902); Literary Portraits (1904); The Lives of the Kings (1904); Thackeray (1903); William Pitt (1906); American Sketches (1908); Essays in Biography (1913); A Call to Arms (1914); Letters of an Englishman, 2 dln (1911-’12); Jon. Swift. (1917); Political Portraits, 2 dln (1917, 1923); Literary Studies (1919); Lord John Manners and his Friends, 2 dln (1925).
Lit.: T. S. Eliot, Ch. W., in: Selected Essays (1932); Blackwood’s Magaz., dl 227 (1930); London Mercury, dl 21 (1930).