is een lyrische compositie met een op een lied gelijkende eenvoudige melodie en bewerking. De naam is afgeleid van cavata (Ital.), uitholling of inschrift.
In composities uit de 15de en 16de eeuw heetten de uit de woorden van een huldigingsopschrift aan een vorst — op een overigens vrij kinderlijke wijze — in noten omgezette en als cantus firmus behandelde thema’s „soggetti cavati” (opschrift-thema’s). Later werd de als een epigram geconcentreerde slotepisode van een arioso cavata genoemd. De cavatine (cavatina, verkleinwoord van cavata) is verwant met de aria, mist echter de rijke coloraturen, de tekstherhalingen en de tempoverschillen. Het meest vinden wij de cavatine als solistisch onderdeel in opera’s (bijv. in Weber’s Freischütz en in Gounod’s Faust). Ook zuiver instrumentale stukken van soortgelijke muzikale inhoud worden wel cavatine genoemd, zoals de cavatine uit het strijkkwartet op. 130 van Beethoven.