is de baai, die aan de noordkust van Australië het verst (750 km) in het land dringt. Zij ligt tussen 10°4.0' en 17°30' Z.Br. en 135° 30' en 142° O.L.v.Gr., tussen het noordelijkste gedeelte van Queensland, het schiereiland York en Arnhemsland.
Aan de oostzijde bewaart Kaap Duifken de herinnering aan de ontdekkingen der Nederlanders, die in 1606 van Bantam uit met het schip „Duyfken” het eerst Australië bezochten. Een volgende ontdekkingsreis derwaarts werd in 1623 ondernomen door de Nederlandse schepen „Pera” en „Arnhem”, die onder het bevel van Jan Carstensz stonden. Nauwkeuriger echter werd de Golf met haar kusten opgenomen door Cook (1770) en door Flinders (1802), terwijl in latere tijd de zuidelijke of liever Z.W. kusten nog veel beter bekend zijn geworden door de reizen van Stoke (1841), Leichardt (1845), Gregory (1856), Landsborough (1861 en 1862), Mac Kinlay (1862) e.a. De kusten zijn vooral aan de O.- en Z.O.-zijde laag, moerassig en zonder havens, doch in het W. hoger en beter van baaien voorzien.
Tot de belangrijkste eilanden behoren het Grote Eiland, de Bentinck-, Wellesley- en Peleweilanden. De grootste rivier der oostkust is de Mitchell. Aan de rechtlijnige, 500 km lange zuidkust monden vele rivieren uit: o.a. de Leichardt- of Dinasterrivier, de Albert- en de Nicholsonrivier met de Gregoryrivier. Het klimaat is er voor de Europeaan niet ongeschikt.