zijn drie verwante zuren, die hun naam daaraan ontlenen, dat zij als glycerine-esters in de geitenboter (capra = geit) voorkomen. Verder als glycerine-esters ook in andere vetten.
Zij hebben een eigenaardige zweetachtige geur en komen dan ook in vrije toestand in zweet voor. Het zijn zwakke zuren, die slechts weinig in water oplossen. Capronzuur, n. pentaan-i-carbonzuur of n. hexaanzuur CH3(CH2)4COOH smelt bij 8 gr. C., kookt bij 205 gr. C. en ontstaat ook naast boterzuur bij de boterzuurgisting van suiker. Caprylzuur, n. heptaan-I-carbonzuur of n. octaanzuur CH3(CH2)6COOH smelt bij 16 gr.
C. en kookt bij 237 gr. G. Caprinezuur, n. nonaan-I-carbonzuur of n. decaanzuur CH3(CH2)8COOH smelt bij 31 gr. C. en kookt bij 270 gr. C.
Alle drie de zuren zijn ook door synthese bereid.
DR J. VAN ALPHEN.