of Klokjesachtigen is de naam van de meest typische plantenfamilie van de orde der Campamlinen. De kenmerken der orde gelden aldus ook voor de familie. De bloem is meest radiair symmetrisch, het onderstandige vruchtbeginsel 3-hokkig, de vrucht een doosvrucht, die met gaatjes of kleppen openspringt.
Eigenaardig is de bestuiving. De bloem is protandrisch. De helmknopjes liggen in de bloemknop tegen de stijl aangedrukt en openen zich naar binnen, het stuifmeel afzettend tussen de stijve, afstaande haren, waarmede de stijl bezet is, waarna zij verschrompelen. Insecten nemen nu het stuifmeel van de stijl mee, waarna de drie stempels zich pas ontplooien.
De familie komt vooral voor in de gematigde streken van het N. en Z. halfrond en omvat vele bergplanten.Het voornaamste geslacht der familie is weer het geslacht Campanula L., met 230 soorten, vooral uit het Noordelijke extra-tropische gebied. Daarvan zijn er acht in Nederland gevonden, zo het gewone blauwe klokje, C. rotundifolia L., op de heidevelden; dan het rapunzelklokje, C. rapunculus L., waarvan de wortel eetbaar is, verschillend van de vorige soort door het rechtop staan der bloemen en het ontbreken van rondachtige wortelblaadjes; vervolgens de forse, breedbladige C. rapunculoides L., met een lange tros van naar dezelfde kant gekeerde grote bloemen, en de er op gelijkende, maar ruigbehaarde bosplant C. trachelium L., die wel als sierplant gekweekt wordt, evenals een 3-tal verdere wilde soorten: de op de vorige gelijkende, maar zachtbehaarde C. latifolia L., het hoge, smalbladige perzikbladklokje (C. persicifolia L.) en het zeldzaam langs de rivieren gevonden kluwenklokje (C. glomerata L.), met nagenoeg ongesteelde bloemen dicht opeengedrongen aan de stengeltop. Tot de sierplanten behoren verder: de uit Zuid-Europa afkomstige, zeer grootbloemige C. medium L., de tot 2 m hoge C. pyramidalis L. uit Zuid-Europa, C. carpathica Jacq., een laag plantje uit de Karpaten, C. cochleariifolia Lam., een dergelijk plantje uit de Alpen, met slechts 1 cm lange bloemen, enz., de bekende ster van Bethlehem (C. isophylla Moretti) vooral niet te vergeten. Op de Alpen zijn vele Campanula’s tegelijk met de Gentianen een sieraad der bergweiden, o.a. het baardklokje (C. barbata L.) (Zie plaat Alpenplanten).
Enige verdere geslachten der Campanulaceeën zijn: Jasione L., Phyteuma L., Specularia Heist, Wahlenbergia Schrad., Platycodon DC.f., Michauxia L’Hérit. en Musschia Dumort. Jasione montana L., het zandblauwtje, is een zeer bekend wild Nederlands plantje, algemeen op de heidevelden en de binnenduinen. Het heeft ongesteelde, smalle, aan hun rand enigszins gegolfde bladeren, en de lichtblauwe bloempjes met vijf bijna vrije, smalle bloembladeren zitten in een hoofdje met een omwindsel als bij de Composieten, waarmede de Campanulaceeën zeker verwant zijn.
Ook van het geslacht Phyteuma of Rapunzel vindt men in Nederland een paar soorten, bosplanten met hartvormige onderste bladen en een aar van bij Ph. nigrum Schm. donkerblauwe, bij Ph. spicatum L. geelachtig witte bloemen. Vele der 40 uit Europa en Azië bekende soorten groeien in de Alpen, zo de ook als sierplant gekweekte Ph. orbiculare L., met smaller bladen dan de wilde soorten en donkerblauwe, bolvormige bloemhoofdjes.
Het geslacht Specularia of spiegelklokje is gekenmerkt door een lang, smal vruchtbeginsel en een tot onderaan bijna vlak uitgespreide bloemkroon. Ook hiervan heeft men in Nederland twee wilde soorten, koren-onkruiden met donkerpaarse resp. purperkleurige bloemen, S. speculum DC.f. (syn. Legousia speculum-veneris Fisch.), ook venusspiegel geheten, en de kleinere, zeldzamere S. hybrida DC.f. (syn. L. hybrida Del.). Een soort uit Z.O.-Europa, S. pentagonia DC.f. (syn. L. pentagonia L.), met een duidelijk 5-kantig vruchtbeginsel en bleekblauwe, paarse of witte, 2 cm grote bloemen, wordt als sierplant gekweekt.
Het geslacht Wahlenbergia telt een 100-tal soorten, vooral op het zuidelijk halfrond. Het onderscheidt zich door de met kleppen aan zijn top openspringende doosvruchten. Van de atlantische soort W. hederacea Reichenb., met een draaddunne, grotendeels liggende stengel met heldergroene, hoekige, 5-lobbige blaadjes en langgesteelde, lichtblauwe bloempjes is één vindplaats in Twente bekend geworden.
Als sierplanten mogen ten slotte nog genoemd worden: Platycodon grandifiorum DC.f. uit Oost-Azië, met lange trossen van wel 6-7 cm wijde, komvormige bloemen van een blauwe of witte kleur; de meer vertakte P. autumnale Voss (P. sinense Lindl.) uit China; de 8-tallige Michauxia campanuloides L’Hérit. en de van Madeira afkomstige Musschia Wollastonii Lowe.