is de beenmassa die zich bij het genezen van een beenbreuk vormt, en de fractuurstukken weer met elkaar laat vergroeien. Tussen de breukvlakken bevindt zich bloed, dat in een kleverige massa verandert, waarin, uitgaande van beenvlies en beenmerg, cellen gaan groeien, die een tussenstof vormen.
In deze fibreuze callus, die hoofdzakelijk uit bindweefsel bestaat, gaan zich kalkzouten afzetten, waardoor de callusmassa verhardt en zich de definitieve, benige, callus vormt. Het is een samengesteld proces, dat door allerlei invloeden gestoord kan worden, zoals algemene infectieziekten, stoornissen in bloedvoorziening en innervatie, waarbij men van vertraagde consolidatie van de fractuur spreekt. Bij de ontwikkeling van een pseudarthrose of schijngewricht treedt de resorptie meer op de voorgrond, zodat de fractuurstukken zich toespitsen, terwijl de callusvorming achterwege blijft. Door verschillende operatieve ingrepen zoals aanboren (forage), verschuiven van een beenfragment als grendel over de pseudarthrose (grendelplastiek) of door een stalen pen in de mergholte te brengen en de spleet op te vullen met stukjes spongieus been, kan men dan toch nog een benige vergroeiing in de hand werken.
Een te sterke ontwikkeling van de callus, de zgn. callus luxurians, kan, door zijn grootte, druk uitoefenen op zenuwen en bloedvaten, die daardoor in hun functie gestoord worden. Na een breuk van het spaakbeen bij de pols kan een van de pezen van de duim door het schuiven over de callusmassa doorslijten en plotseling breken, waardoor een verlamming van de duim ontstaat. Een tussen twee ten opzichte van elkaar beweeglijke beenstukken groeiende brugcallus doet de functie verloren gaan, zodat de callusmassa dan operatief verwijderd moet worden. Overigens resorbeert het teveel aan callus gewoonlijk spontaan.