Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BREEDEVOORT

betekenis & definitie

([i]Bredevoort)

[/i](1), was een heerlijkheid, welke ongeveer samenviel met de tegenwoordige gemeenten Winterswijk, Aalten en Dinxperlo. Herman graaf van Lohn droeg in 1246 de eigendom van zijn huis Bredevoort aan Otto ÎI graaf van Gelre op om het ten leenrechte terug te ontvangen. Na veel getwist werd het slot in 1326 veroverd door Reinald II van Gelre. De Gelderse hertog moest echter in 1388 Breedevoort in pand geven aan Henrick van Gemen.

De pandschap ging in verschillende handen over, totdat de 6de Sept. 1612 prins Maurits pandheer werd. Zijn naneef prins Willem III, koning-stadhouder, werd in 1697 vrij eigenaar van slot, stad en heerlijkheid, welke echter onder de Gelderse souvereiniteit bleven. Kort tevoren had de prins Bredevoort bij testamentaire beschikking bestemd voor Adriaan Joost van Keppel, graaf van Albemarle, van wie prins Jan Willem Friso de rechten afkocht. De heerlijkheid is in het vrije bezit der Oranjes gebleven.

Het slot geraakte 11 Juli 1646 in brand door het ontploffen van kruit, een ramp, welke aan velen het leven kostte en het stadje ernstige schade berokkende.

DR A. J. MARIS

Lit.: H. A. Weststrate, De Heerlijkheid Bredevoort onder de Oranjes in „Je Maintiendrai, een boek over Nassau en Oranje”, II, blz. 25; J. N.

Bakhuizen van den Brink en B. Stegeman, Het ambt Breedevoort tijdens het Anholter Pandschap, 1562-1612 (1933).

(2) een voormalige vestingstad met (1930) 1213 inw. in de Gelderse gemeente Aalten, gelegen aan de Aaltense Slinge en aan de spoorweg Winterswijk-Doetinchem. Eertijds was het de hoofdplaats van de gelijknamige heerlijkheid en onder het Franse bestuur een afzonderlijke mairie. De plaats is ontmanteld, doch nog door grachten omringd; van het voormalige slot waren in de 18de eeuw nog puinhopen aanwezig.

< >