A. [i]Algemeen
[/i]De braam is algemeen bekend als wilde struikplant, welke in duinen en bossen groeit. In de zomer worden de vruchten hiervan gezocht voor eigen gebruik en ook wel voor de verkoop. Proeven om met deze wilde vormen tot een cultuur te komen, hebben niet tot gunstige resultaten geleid. De planten groeien te wild en de opbrengst is te gering. De vruchten zijn te klein, zodat het plukken te veel arbeid vraagt.
Toch heeft de teelt van bramen zich na 1933 in Nederland ontwikkeld. Dit was vooral het gevolg van de invoer van een veredelde braam uit Amerika door ir A. W. v. d. Plassche. Deze braam heeft veel grotere vruchten, welke tevens zeer goed van smaak zijn. Op dit ogenblik zijn er in Nederland ca 20 ha bramen in cultuur met een gemiddelde opbrengst van 8500 kg per ha.
Zij worden vooral geteeld in Zeeland en in de Betuwe, maar ook elders in het land komen verspreide aanplantingen voor die klein zijn, omdat zowel de verzorging van het gewas als de oogst van de vruchten veel arbeid vragen. De teelt wordt zeker als lonend beschouwd, maar hoort speciaal in het kleinbedrijf thuis, omdat zij zo arbeidsintensief is. De verwachting is wel dat de teelt zich uitbreidt. In de V.S. werden in 1930 al 11.000 ha bramen geteeld en in Engeland omvat de teelt 1000 ha.
De vruchten worden gebruikt voor verse consumptie, wijn, likeur en jam. Ook zijn zij zeer geschikt voor de diepvries-industrie.
Een grote belemmering is de arbeidsintensiviteit, bovendien maken de vele dorens het werken in de bramen zeer onaangenaam.
B. Teelt
De braam is een houtachtig gewas. Zij wordt op rijen geteeld. De rijafstand bedraagt 2 à 2,50 m, terwijl de afstand op de rij 3,50 à 4 m bedraagt. Als de braam als tweejarige plant liefst in het voorjaar uitgeplant is, vormt zij het eerste jaar verscheiden scheuten, welke wel 5 m lang kunnen worden. Deze worden geleid langs zeer stevig steunmateriaal, bestaande uit betonnen of ijzeren palen of halve spoorbiels, waardoorheen vier draden lopen.
In de winter behoren deze scheuten op de grond gelegd en bedekt te worden met stro of ander dekmateriaal, omdat zij gemakkelijk bevriezen. Het volgend voorjaar worden vier of zes scheuten, inmiddels verhout tot takken, aan de bovenste draden gebonden. Deze takken vormen in dat jaar zijtakken van ongeveer een halve meter lengte met aan het eind grote ruime trossen met vruchten. De vruchten rijpen van Juli-Oct. Zij worden, naar gelang het weer, één- of tweemaal per week geplukt. In het najaar kunnen deze takken geheel verwijderd worden.
Inmiddels hebben zich nieuwe scheuten gevormd, waarmee op dezelfde wijze als de voorgaande scheuten gehandeld wordt. Zij worden in de zomer aan de onderste draden gebonden om te voorkomen, dat men een gewirwar krijgt van takken. De scheuten krijgen op vruchtbare grond reeds het eerste jaar zijscheuten, welke wel verwijderd worden, ook weer om geen zware scheutmassa te krijgen.
De afgedragen takken laat men soms ook wel tot het volgend voorjaar zitten om de wind te breken en daardoor de zwakkere scheuten te beschermen.
De braam groeit op alle gronden. De bemesting hangt samen met de grondsoort.
Merkwaardig is haar vermenigvuldiging. De scheuten neigen zich in Aug. naar de grond, voorzover dat mogelijk is. De top verandert, wordt dikker, de bladeren worden kleiner en dikker en er vormen zich wortels, welke in de grond dringen. In het najaar of voorjaar worden deze bewortelde toppen afgenomen en afzonderlijk gezet. De volgende zomer vormen zich enkele scheuten. Deze worden in het najaar tot ongeveer 50 cm teruggesneden en de plant is verkoopbaar.
C. Rassen
Er zijn verschillende rassen van de veredelde bramen. Men verdeelt ze in rankende en niet-rankende soorten. Voor de teelt in het bedrijf wordt practisch alleen de rankende Himalaya gebruikt. De andere rassen bezitten vaak wel mooiere en grotere vruchten, maar zijn zwakker of minder vruchtbaar.
Tot de niet-rankende bramen behoren de Wilson’s Frühe en de Taylor’s Prolific. Deze zijn minder smakelijk en ook minder vruchtbaar. Zij worden geteeld als frambozen, maar met een grotere plantafstand, nl. 2 × 1 m. De omvang van deze teelt is van geringe betekenis.
D. Ziekten
De braam heeft tot heden weinig last van ziekten. Schade van enige betekenis wordt veroorzaakt door de larven van de frambozenkever, welke in de bloem leven en deze geheel of gedeeltelijk verwoesten. Alleen de vroegst rijpende vruchten ondervinden hiervan last. Een tijdige bestuiving of bespuiting met een D.D.T. of Derrispreparaat in de sterkte, zoals deze op de verpakking staat aangegeven is voldoende om de kwaal te bedwingen.
Verder komen spint, luis en bladrollers wel voor, maar deze hebben tot nu toe weinig schade veroorzaakt.
IR G. W. VAN DER HELM