Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Braam, jacob pieter van

betekenis & definitie

(Werkhoven 27 Oct. 1737 - Zwolle 16 Juli 1803), op zijn elfde jaar reeds in zeedienst getreden als adelborst bij de admiraliteit van Amsterdam, werd in 1751 bij een stranding op de kust van Marokko door de Moren gevangengenomen en tot slaaf gemaakt, doch een jaar later weer in vrijheid gesteld. In 1753 volgde benoeming tot luitenant ter zee en vijf jaar later werd hij kapitein-luitenant.

Daar het uitzicht op promotie bij ’s lands vloot uitermate gering was, ging hij in dienst van de Oostindische Compagnie over en vertrok in 1764 als kapitein naar Indië. Daar bleef hij nu 12 jaar achtereen werkzaam, waarvan zes jaar als equipagemeester te Hoegli in Bengalen. In 1776 naar het vaderland teruggekeerd, trad hij andermaal in ’s lands dienst. Toen de Compagnie door opstanden in het N.W. van de Archipel in ernstige moeilijkheden geraakte en op steun uit het moederland aandrong, benoemde de stadhouder Van Braam tot commandeur van een hulpvloot van zes schepen. Daarmee ontzette hij in 1784 het belegerde Malakka en veroverde Salangore en Riouw, waarbij Dirck van Hogendorp zich als aanvoerder der landingstroepen onderscheidde. Vervolgens bezocht Van Braam voor vlagvertoon de kust van Koromandel en Ceylon en keerde in 1786 naar het vaderland terug.

In 1788 werd hij schout-bij-nacht, in 1792 vice-admiraal. Bij de komst der Fransen in 1795 kreeg hij ontslag.DR F. W. STAPEL

< >