genaamd de Grote Bastaard (1421 - kasteel Tournehem, bij Calais, 5 Mei 1504), graaf van La Roche, was een der vele bastaarden van hertog Philips de Goede (zijn moeder was Jeanne de Presles). De benaming „Grand Bastard” ging op hem over in 1452, na het sneuvelen van zijn oudere halfbroeder Cornelis in de Gentse oorlog.
Tevens verkreeg hij toen de heerlijkheid Beveren (Oost-Vlaanderen), waarbij hij later nog verwierf: de graafschappen La Roche-en-Ardenne, Ste-Menehould en Guines, en de heerlijkheden Crèvecœur, Vassy enz., in 1458 tijdelijk ook Wijk bij Duurstede en andere Gaasbeekse bezittingen in het Nedersticht van Utrecht. De Grote Bastaard, een schitterend krijgsman en tournooiheld, werd in 1452 voor Oudenaarde tot ridder geslagen en in 1456 opgenomen in de orde van het Gulden Vlies. Als legeraanvoerder nam hij sindsdien deel aan vrijwel alle oorlogen en veldslagen van Philips de Goede en Karel de Stoute, o.a. aan de Gentse oorlog (1452-1453), de slag bij Montlhéry (1465), de tochten tegen Dinant en Luik (1465-1468), de krijgsverrichtingen in Bourondië in 1475, en de slagen van Granson, Murten 1476) en Nancy (1477). In 1458 herstelde hij voor zijn halfbroeder bisschop David van Bourgondië de rust in het Utrechtse Sticht. Van Mei 1464 - Jan. 1465 stond hij aan het hoofd van het over zee vooruitgezonden Bourgondische contingent, dat bestemd was om deel te nemen aan de kruistocht van paus Pius II. Zijn legertje droeg bij tot het ontzet van het door de Moren belegerde Ceuta, maar kwam niet verder oostelijk dan Marseille.
Een deel er van heeft, nadat de kruistocht was afgelast, in Febr. 1465 in Catalonië gestreden ten behoeve van de pretendent Dom Pedro van Portugal. Een geruchtmakende tournooireis van de Grote Bastaard naar Engeland in 1467 was niet zonder diplomatieke betekenis voor de toenadering tussen Karel de Stoute en Edward IV, die in 1468 bezegeld werd door het huwelijk van de hertog met ’s konings zuster Margaretha van York. In naam van Karel de Stoute sloot Anton 25 Juli 1474 met Edward IV het verdrag van Londen, dat een verdeling van Frankrijk tussen Bourgondië en Engeland beoogde. Krijgsgevangen gemaakt in de slag van Nancy (5 Jan. 1477), werd hij door René van Lotharingen uitgeleverd aan Lodewijk XI van Frankrijk. De koning wist hem voor zich te winnen en op 15 Aug. 1477 legde hij de eed van trouw aan Lodewijk af en aanvaardde hij diens orde van St-Michel. Toch werd hij niet uit de Bourgondische orde van het Gulden Vlies gestoten, al werd hem het ambt van houtvester van Holland, dat hij sinds 1470 bekleedde, wegens zijn afwezigheid ontnomen.
Ook verleende hij zijn bemiddeling in het geschil tussen Maximiliaan van Oostenrijk en de Gentenaars, en hij betrok een pensioen van Philips de Schone. Niettemin verbleef hij voortaan meest op zijn Franse bezittingen en verkeerde hij aan het hof van Karel VIII, die hem in 1485 legitimeerde, evenals, op verzoek van Karel de Stoute, paus Sixtus IV in 1475 zou hebben gedaan.Gelijk zijn vader Philips de Goede, was de Grote Bastaard een liefhebber van boeken. Op zijn slot te La Roche had hij een belangrijke bibliotheek verzameld, waartoe o.a. het beroemde Breslauer Froissart-handschrift (1468-1469) heeft behoord. De „Ridder met de Pijl” (Kon. Museum te Brussel, nr 190), toegeschreven aan Rogier van der Weyden, wordt thans algemeen als een portret van de Grote Bastaard beschouwd. Andere geschilderde portretten bevinden of bevonden zich in het Musée Condé te Chantilly, het Museum te Dresden en te Hampton Court. Uit zijn huwelijk in 1459 met Marie de La Viéville werden twee dochters geboren en één zoon, Philips (van Beveren), de stamvader van het Zeeuwse geslacht van Bourgondië. Van een natuurlijke zoon, Anton, heer van Kapelle en Wakkene, stamde een ander adellijk Nederlands geslacht.
Lit.: L. M. G. Kooperberg, in Nieuw Ned. Biogr. Woordenb.
VIII (Leiden 1930), kol. 194-201; M. Prevost, in Dict. de Biogr. franç. III (Paris 1939), kol. 37-41; H. Parenty, Origines du Grand Bâtard de Bourgogne (Mémoires de l'Acad. des Sciences d’Arras 1901, p. 203 vlg.); A. Boinet, Un bibliophile du XVe siècle: le Grand Bâtard de B. (Biblioth. de l’Ecole des Chartes LXVII, 1906, p. 255 vlg.); Ph. Lauer, Le déchifirement de l’exlibris du Grand Bâtard de B. (ibid. LXXXIV, 1923, p. 298 vlg).