van bourg: burg, stad, is de (gezeten) burger. Bourgeois is iets anders dan citoyen, de staatsburger en staat in het begin der 19de eeuw in tegenstelling tot peuple, het niets bezittende volk.
Het woord heeft in het Europese spraakgebruik een politieke en sociologische betekenis gekregen die een mindere waardering uitdrukt. In deze betekenis werd het reeds gebruikt door Saint-Simon, die er onder verstond: niet-adellijke renteniers en grondeigenaars, die geen beroep uitoefenen, niet-adellijke ambtenaren, als militairen, leden van de rechterlijke macht enz.; deze allen leven ten koste van de producerende natie. Voor Lassalle duidde „bourgeois” de klasse aan in wier handen de door de industriële productie ontstane kapitaal-eigendom zich ophoopte. Bij Marx is de „bourgeois” de vertegenwoordiger van de bezittende klasse, die staat tegenover de klasse van het proletariaat, en die slechts geleid wordt door het streven naar winst en bezit en leeft van de meerwaarde. Zoals de bourgeoisie — product van de veranderde productiewijze — de feodale maatschappij heeft vernietigd, zal het proletariaat — voortgebracht door de industriële productiemethode — de bourgeoisie vernietigen (Communistisch Manifest).Een meer algemene betekenis van bourgeois was die van de kleine, op materiële voordelen gerichte, bekrompen burger (Droogstoppel in de Max Havelaar). Sombart bedoelt hiermede de ondernemer als de drager van de (vroeg- en laat-) kapitalistische geest.
MR J. BIERENS DE HAAN
Lit.: C. Brinkmann, Bourgeoisie in Enc. of the social sciences; Grundriss der Sozialökonomik, Abt. IX, V, VI; O. Gmelin, Naturgesch. des Bürgers; M. Scheler, Vom Umsturz der Werte, dl II: Der Bourgeois; W. Sombart, Der Bourgeois (1913); Edm.
Goblot, La barrière et le niveau. Étude sociolog. s. la bourgeoisie franç. moderne (1925); H. Groethuysen, Origines de l’Esprit bourgeois en France (1927); R. Smend, Bürger u. Bourgeois im dt. Staatsrecht (1933); Jos. Aynard, La Bourgeoisie française (1934) (m. 20 blz. bibl.); Fr.
Jellinek, Die Krise des Bürgers (Zürich 1936); Ch. Morazé, La France bourgeoise (1946); Fr. Marbach, Theorie des Mittelstandes (Bern 1946).