veelzijdig Italiaans geleerde (Castelnuovo bij Napels 28 Jan. 1608 - Rome 31 Dec. 1679), is vooral van betekenis voor de geschiedenis van fysica, astronomie en medicijnen. Hij werd in 1649 hoogleraar in wiskunde te Messina, in 1656 te Pisa, waar hij een der werkzaamste leden was van de Accademia del Cimento (zie academie, Italië).
In 1667 keerde hij terug naar Messina, vanwaar hij echter in 1674 moest vluchten wegens deelneming aan een mislukte opstand. Te Rome vond hij ondersteuning bij Christina van Zweden. Hij stierf er echter in grote armoede. Op het gebied van natuurkunde is hij vooral bekend om de uitvinding van de heliostaat en om zijn onderzoekingen over capillariteit. In zijn werk Theoria mediceorum planetarum ex causis physicis deducta (Florence 1666) tracht hij een fysische verklaring te geven van de beweging van de manen van Jupiter, waarin men een kiem van de latere gravitatieleer kan ontdekken. In zijn onder het pseudoniem Pier Maria Mùtoli verschenen werk Del movimento della cometa . . . (Pisa 1665) stelt hij naar aanleiding van een in 1664 waargenomen komeet een theorie op, waarin kometen worden beschouwd als lichamen, die in parabolische banen om de zon lopen.
Zijn meest beroemde werk is De motu animalium (I, Roma 1680; II, Lugd. Bat. 1685), waarin hij de bewegingen van mensen en dieren uit het gezichtspunt der mechanica behandelt.