Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boreel, joannes

betekenis & definitie

ridder, heer van Beloys, beoefenaar der Oosterse talen (Middelburg 22 Apr. 1577 - 15 Nov. 1629), werd in 1613 pensionaris van zijn geboortestad, in 1615 secretaris der Staten van Zeeland en in 1625 raadpensionaris van laatstgenoemde provincie. Jacobus I, koning van Engeland, aan wiens Hof hij als gezant vertoefde, verhief hem in 1622 in de adelstand.

Hij bezocht verder niet alleen de meeste landen van Europa, maar ook Syrië en het Heilige Land, verzamelde vele Oosterse handschriften, onderhield vriendschappelijke betrekkingen met Hugo de Groot en met de Arabisten Erpenius en Scaliger; ook gaf hij een paar werken over het boek Daniël in het licht. Boreel heeft vooral voor de eerste bloei der Oosterse studies in Nederland grote verdiensten gehad. Op zijn reizen had hij een groot aantal Oosterse handschriften aangekocht, welke hij vrijgevig ter beschikking stelde van de oriëntalisten. Zijn bibliotheek werd in 1632 te Middelburg verkocht.Lit.: W. M. C. Juynboll, Zeventiende-eeuwsche Beoefenaars van het Arabisch in Nederland (Utrecht 1932), p. 9 vlg.

< >