(Cerambycidae) vormen een familie uit de orde der kevers (Coleoptera). De tarsen zijn alle vierledig, de kop is niet tot een snuit verlengd, de sprieten zijn doorgaans lang, de ogen niervormig en de poten lang.
Het achterlijf en de dekschilden zijn meestal langgestrekt. Als larve leven zij in verschillende delen van planten, vnl. in het hout. De larven zijn blind, hebben zeer korte of in het geheel geen poten, zijn wit of geel van kleur en hebben krachtige bruine kaken en een dikke gladde „hals”, d.i. het eerste segment van het borststuk.Ook in Nederland komen vele soorten van boktorren voor. Enkele grotere zijn: de dennen-boktor of timmerbok, Acanthocinus aedilis L., een dier met antennen, die vele malen langer zijn dan het lichaam en dat in het voorjaar in dennenbossen niet zeldzaam is; de populierenbok, Saperda carcharias L., die veel populierenhout waardeloos maakt door de brede gangen welke de larven er in vreten, en de rozen- of muskusbok, Aromia moschata L., de meest bekende, wiens eerste naam geen betrekking heeft op de voedselplant, maar op de eigenaardige geur van het dier, welke volgens sommigen aan die van rozen, volgens anderen aan die van muskus herinnert. Aan de aanzienlijke grootte (20-34 mm) en de groene of blauwachtig groene metaalkleur is dit dier gemakkelijk te herkennen. De larve leeft in wilgenhout.
Bovendien komt een vrij groot aantal kleinere soorten in Nederland voor. In huis treedt soms de huisbok, Hylotrupes bajulus L., zeer schadelijk op. Deze soort leeft in gezaagd hout en vernielt soms hele dakstoelen. In mandenwerk wordt het kleine boktorretje Gracilia minuta F. soms schadelijk.
Deze grote familie — er zijn ca 15.000 soorten beschreven — bevat behalve vele schadelijke, ook vele door hun grootte opvallende tropische vormen.
DR G. BARENDRECHT
Lit.: zie kevers.