plaatsnijder en schrijver (Bolsward ca 1580 - Antwerpen 25 Mrt 1633), werkte aanvankelijk te Amsterdam, waar hij zich vermoedelijk onder invloed van Nic. de Bruyn ontwikkelde en in 1615 en 1616 reeds, naar Mierevelt, prachtige portretten tekende van de Winterkoning, diens gemalin en van graaf Willem Lodewijk. Ca 1618 vestigde hij zich in de Spaanse Nederlanden en liet zich in Jan. 1620 in het Antwerpse St Lucasgild opnemen.
Hier vervaardigde hij verscheiden reeksen prenten ter illustratie van stichtelijke werken, vnl. door de Jezuïeten tussen 1620 en 1626 uitgegeven; de bekendste daarvan zijn: de Via Vitae aeternae (1620) van Sucquet en de Pia Desideria (1624) van Herman Hugo, in 1629 door Justus de Harduyn als Goddelijcke Wenschen in het Nederlands omgedicht. Hoogst waarschijnlijk bracht dit illustratiewerk er hem toe zelf een devotieboekje te schrijven bij een reeks van eigen gegraveerde prentjes: Duyfkens ende Willemynkens Pelgrimagie (1627) dat zelfs in Franse, Duitse en Engelse vertalingen verscheen. Zijn grootste verdienste verwierf hij zich evenwel door zijn gravures naar Rubens.PROF. DR E. ROMBAUTS
Lit.: Thieme u. Becker, Allg. Lexicon der bild. Künstl. IV (1910), 254-255; H. J.
A. Ruys, Duyfkens en Willemynkens Pelgrimagie (1910), met uitvoer. inl.; Gesch. van de Vlaamsche Kunst o.l.v. Stan Leurs, II, 908-909.
