Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boers, carolus

betekenis & definitie

Nederlands Herv. godgeleerde (Voorschoten 6 Juni 1746 - Leiden 20 Mei 1814), studeerde te Utrecht en Groningen, alwaar hij in 1768 promoveerde over de nieuwe Engelse Bijbelvertaling van Harwood. Hij was predikant te Roosendaal, Waddinxveen, Muiden, Amersfoort en Haarlem en werd in 1779 hoogleraar in de godgeleerdheid en tevens regent van het Staten Collegie te Leiden.

Als aanhanger der Stadhouderlijke partij werd hij achtereenvolgens uit beide functies ontslagen in 1795, tegelijk met Kluit en Pestel; als hoogleraar met hen en Luzac, die in 1796 gevolgd was, hersteld in 1802 (het Staten Collegie was inmiddels opgeheven). Behalve preken, heeft hij een destijds veel gebruikt Handboek voor jonge predikanten (1807) nagelaten.Lit.: J. Hartog, Gesch. d. predikkunde (1861), 354 vlg.; Het Prot. Vaderland, I, 464 vlg.; Knappert in Nw. Ned. Biogr. Wb. I, 381; Molhuysen, Bronnen tot de gesch. der Leidsche Univ., VI en VII reg.

< >