Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Blut und boden

betekenis & definitie

is het slagwoord, waarmee in het nationaal-socialistische Duitsland de door de regering gevoerde boeren- en grondpolitiek werd aangeduid. De idee, die er aan ten grondslag ligt, stamt uit het oud-Germaanse recht, nl. de binding van de grondeigendom aan de familie.

Dit recht wilde de grond als grondslag voor de rechts-, economische en sociale politiek der tot één geslacht behorenden behouden; men kon er daarom noch onder de levenden noch bij versterf vrij over beschikken; de naaste erfgenamen naar den bloede hadden er onvervreemdbare aanspraken op. Eerst later, onder invloed der Kerk, ontstond de bevoegdheid om over een deel van zulk grondvermogen te beschikken (zgn. Freiteil). Deze regeling belette wel is waar niet de opdeling van grondbezit onder erfgenamen-naar-den-bloede, maar was wel oorzaak, dat adellijk stamgoed althans als geheel in de mannelijke lijn der familie (Sippe, sibbe) vererfde, waaruit dan later de huisgoederen en familie-fidei-commissen bij de adel voortsproten. Op gelijksoortige wijze nu gaf sinds de middeleeuwen het zgn. Anerbenrecht ook de Duitse boer de mogelijkheid, de familie-boerenhofstede onverdeeld in de familie-naar-den-bloede te vererven. Deze „aan het bloed gebonden” goederen hielden stand ook na overneming van het Romeinse recht, dat iets dergelijks niet kent, maar verdwenen in de 18de en 19de eeuw door het veldwinnen der natuurrechtelijke stromingen van het liberalisme, die, ter wille van de gewenste vrijheid van eigendom, het Anerbenrecht en de gebonden familiegoederen afschaften.

Reeds in de laatste decennia der vorige eeuw trachtte men in sommige Noordduitse streken beide nieuw leven in te blazen. Het nationaal-socialisme begon dadelijk na zijn komst aan de macht welbewust „het doel, bloed en bodem weder met elkander te verbinden” na te streven, en dit wel in nauw verband met de rassenleer en de veronderstelde superioriteit van het Noordse ras, d.w.z. van het Duitse volk. Het Reichserbhofgesetz van 29 Sept. 1933 wilde blijkens praeambel „onder zekerstelling van de oude Duitse erfzeden het boerendom als bloedsbron van het Duitse volk bewaren; de boerenhofsteden moeten tegen te zware schuldenlast en versplintering door het verervingsproces behoed worden, opdat zij steeds als erfgoed der sibbe in de hand van vrije boeren blijven”. De Blut-und-Bodenleer vond haar naamgever en profeet in de warhoofdige (latere) rijksboerenleider en minister R. Walther Darré in zijn beide boeken Das Bauerntum als Lebensquell der nordischen Rasse (1933) en Neuadel aus Blut und Boden (1934).

< >