is de wet van 14 Mei 1926, Stbl. 118, gewijzigd in 1927 en in 1941 en te vinden in de verzameling Nederlandsche Staatswetten, ed. Schuurman en Jordens, no 102.
Haar doel is de bestrijding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop. De hoofdbeginselen der wet zijn:1. het is verboden het geven van openbare bioscoopvoorstellingen te ondernemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders;
2. Rijkskeuring van alle films (ook reclamemateriaal) door een centrale commissie;
3. nakeuring is mogelijk door de gemeenten of particuliere instellingen.
De zetel, samenstelling, taak en werkwijze der centrale keuringscommissie zijn geregeld in het Bioscoopbesluit van 22 Dec. 1927, Stbl. 401, zoals dat later is gewijzigd. Art. 16 der Bioscoopwet geeft aan, hoe gekeurd moet worden, nl. voor volwassenen (dat is hier boven de 18 jaren) wordt gekeurd, of de film niet in strijd is met de goede zeden of de openbare orde; voor personen onder de 18 jaren wordt een scheiding gemaakt bij 14 jaren en dan beoordeeld, al naar gelang de vertoning der film voor kinderen onder of boven de 14 jaar toegankelijk zal zijn, of zij toelaatbaar is. Op duidelijke wijze moet vervolgens bij de ingang van de bioscoop worden vermeld voor personen van welke leeftijd de voorstelling toegankelijk is. In elke gemeente, waar regelmatig openbare bioscoopvoorstellingen gegeven worden, benoemen B. en W. een plaatselijke commissie van toezicht op de bioscopen, die er voor moet zorgen, dat bepaalde artikelen der wet, zoals bijv. over de keuring, goed worden nageleefd. Indien van de openbare vertoning van een goedgekeurde film echter verstoring van de openbare orde te duchten is, is de burgemeester bevoegd de vertoning te verbieden. Voor nadere bijzonderheden vergelijke men de wet.
Nieuwe wijzigingen, tijdens de bezetting aangebracht door het Filmbesluit van de Secretarissen-Generaal van Volksvoorlichting en Kunsten, van Binn. Zaken en van Justitie van 20 Aug. 1941, zijn bij de bevrijding vervallen.
MR DRS. L. SCHOLTENS
De BELGISCHE wet van 1 Sept. 1920 op de kinderbescherming tegen het bioscoopgevaar verbiedt in principe het bioscoopbezoek aan minderjarigen onder de 16 jaar. Dit verbod geldt niet meer wanneer in de bioscoop uitsluitend films worden afgedraaid die geautoriseerd werden door een toezichtscommissie, waarvan de samenstelling en werking bij K.B. werden geiegeld; thans heringericht door het K.B. van 27 Apr. 1939.
Sancties zijn voorzien tegen degene:
1. die een minderjarige beneden de 16 jaar heeft binnengeleid, binnengelaten of geduld, in een bioscoop waar niet uitsluitend geautoriseerde films vertoond werden;
2. die een niet, of niet meer, geautoriseerde film heeft afgedraaid of heeft doen vertonen in een bioscoop die een familievertoning aankondigde of een voorstelling voor kinderen. De overtredingen kunnen gestraft worden met gevangenisstraf van 1 tot en met 7 dagen en met een geldboete van 5-25 fr., hetzij met een van beide straffen alleen; in geval van recidive binnen het jaar moeten beide straffen samen opgelegd worden. De rechtbank mag bovendien de sluiting van de betrokken bioscoop bevelen wanneer er reden toe is, doch hoogstens voor een termijn van zes maanden, en er de onmiddellijke uitvoering van bevelen, spijt verzet of beroep; deze sanctie is louter facultatief.
Betreft het pornografische filmvertoningen, dan is het gemeen strafrecht (de artt. 383 en 384 van het W.v.Str.) inzake de openbare schennis van de goede zeden toepasselijk. Anderzijds hebben de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen, en zelfs de burgemeester alleen, het recht om het geven van bepaalde filmvoorstellingen te weren met het oog op de handhaving van de openbare orde en rust. Doch hun besluit mag niet gesteund zijn op de goede zeden alleen, want deze zorg ontsnapt aan de bevoegdheid van het gemeentebestuur.
MR W. DELVA
Lit.: Shaw, Kindercriminaliteit en bioscoopbezoek (Brussel 1945); M. Rigaux en P. Em. Trousse, Le cinéma en droit belge, in Rev. de Droit Pénal et de Criminologie 1946, pag. 391; L. Anné, De Gemeentebesturen en de openbare zedelijkheid (1947)