zijn stralen, die worden uitgezonden door sommige der natuurlijke radioactieve stoffen, o.a. door actinium en mesothorium, en door het merendeel der kunstmatige radioactieve stoffen (zie radioactiviteit). Zij bestaan uit positieve of negatieve electronen, de zgn. bêtadeeltjes, die zich voortbewegen met grote snelheden, welke zelfs dicht tot de lichtsnelheid kunnen naderen.
Zij bezitten het vermogen gassen te ioniseren (geleidend te maken) en op de fotografische plaat in te werken. Zij zijn ook fysiologisch werkzaam. In lucht dringen zij door tot op afstanden van de orde van enige dm. De banen der bêtadeeltjes kunnen zichtbaar gemaakt worden in de wilsonkamer. Uit de kromming, die deze banen in een magnetisch veld verkrijgen, kan de snelheid en dus ook de energie der deeltjes worden bepaald. Met behulp van een telbuis volgens Geiger (zie geigerteller) kan het aantal der deeltjes worden geteld.
De bêtadeeltjes, die door een zelfde radioactief element worden uitgezonden, blijken zeer uiteenlopende energieën te bezitten. De mate waarin de deeltjes met verschillende energieën in de straling zijn vertegenwoordigd, wordt aangegeven door de zgn. energieverdeling, ook bêtaspectrum genoemd (zie bêtaspectrograaf).Men onderscheidt de radioactieve bêtastraling in primaire en secundaire. De eerste bezit een continu energiespectrum, d.w.z. dat de energie alle waarden kan vertonen, gelegen tussen nul en een zekere maximale waarde, die voor elk element karakteristiek is (zie neutrino). De tweede heeft een discontinu spectrum, d.w.z. dat de energie slechts een aantal scherp bepaalde waarden kan bezitten. De primaire straling is afkomstig uit de atoomkernen en ontstaat bij een spontane transformatie van het element. Bij uitzending van negatieve electronen gaat het element over in een ander element, waarvan het rangnummer één hoger is, bijv. actinium, rangnummer 89, gaat over in thorium, rangnummer 90. Bij uitzending van positieve electronen neemt het rangnummer daarentegen met één af. De secundaire bêtastraling bestaat uit negatieve electronen, die zijn vrijgemaakt uit de electronenwolk door de gammastraling, die bij een kerntransformatie optreedt.
PROF. DR G. J. SIZOO
Lit.: E. Rutherford, J. Chadwick and C. D. Ellis, Radiations from Radioactive Substances.
Bêtastralen-therapie
noemt men de geneeskundige toepassing van bêtastralen, die in de natuur voorkomen als straling, uitgezonden door radioactieve stoffen, doch die eveneens kunstmatig kunnen worden verkregen door versnelling van de beweging van electronen, die worden vrijgemaakt o.a. door verhitting van een metaaldraad, en welke versnelling met behulp van een electrische spanning wordt teweeggebracht. Ook kunstmatige radioactieve stoffen leveren vaak bêtastralen.
In het algemeen hebben bêtastralen weinig doordringingskracht, zodat deze stralen veelal slechts voor oppervlakkige aandoeningen kunnen worden toegepast; vooral huidziekten komen daarom in aanmerking. Het toepassingsgebied is in de medische praktijk zeer beperkt; het is echter mogelijk, dat door het geven van zeer grote snelheid aan de electronen, waarvoor het bêtatron in de toekomst het aangewezen middel lijkt, de bêtastralen-therapie aan belangrijkheid wint.
Een nieuwe toepassing van bêtastralen vindt men in het inspuiten van natuurlijke of kunstmatige radioactieve stoffen in het lichaam. De hierbij in het lichaam zelf vrijkomende bêtastralen kunnen een sterke werking ontwikkelen. Zo wordt een bepaalde bloedziekte (polycythaemie) thans wel behandeld met radioactief fosfor, terwijl radioactief jodium — dat door de mond kan worden ingenomen — de laatste tijd is toegepast voor de behandeling van hyperthyreoidie (zie Basedow).