is de naam van een plantenfamilie, die een 4-tal geslachten omvat, nl. Begonia*, Symbegonia,Begoniella en Hillebrandia, te zamen met ca 820 soorten, waarvan er 800 tot het geslacht Begonia behoren.
De meeste dezer soorten groeien tussen de keerkringen, zowel in de Oude als in de Nieuwe Wereld. Bijzonder rijk aan Begonia’s zijn tropisch Brazilië en de Andes van Mexico, waar zij in vochtige wouden worden aangetroffen. De Begoniaceeën zijn meest sappige kruiden met een wortelstok of een in de grond verborgen stengelknol, vaak klimmend en daartoe van hun wortels gebruik makend, soms ook heesters. De tamelijk vlezige, vaak bont getekende of met een metaalglans overdekte bladeren staan in een spiraal en zijn gewoonlijk asymmetrisch en meest hand-, of half hand-, half veernervig. Steunbladeren zijn aanwezig, maar vallen meestal spoedig af. De bloemen staan in okselstandige of eindelingse dichasiale bijschermen met de neiging tot vorming van schichten en zijn éénhuizig.
De mannelijke bloemen plegen het eerst te bloeien en vertonen als regel 2 kelkbladeren en 2 kroonbladeren, gelijk gekleurd, en veel meeldraden, die óf in kransen staan, óf in bundels. Bij de vrouwelijke bloemen merkt men slechts één krans van 5 bloemdekblaadjes op en een driehoekig, onder standig vruchtbeginsel uit 3 vruchtbladeren, aan de scherpe kanten meest ongelijk gevleugeld. De dwarse doorsnede van het vruchtbeginsel geeft 3 hokjes te zien met zeer talrijke anatrope zaadknoppen (z vrucht) op axillaire, vaak ver vooruitspringende zaadlijsten. Op de top van het vruchtbeginsel staan 3, soms aan hun voet vergroeide stijlen, die zich doorgaans éénmaal vorksgewijs vertakken en geheel of plaatselijk met stempelpapillen bedekt zijn. De vrucht is meestal een doosvrucht, waaruit de fijne zaden gewoonlijk door spleten ontsnappen, die links en rechts van de scherpe kanten gelegen zijn. Over de bestuiving is weinig bekend. De bloemen hebben geen nectariën, maar de eenslachtigheid en de fraaie kleuren pleiten voor kruisbestuiving door insecten.