heet een plantengeslacht waarvan een zeer groot aantal soorten in talrijke vormen bestaat. Deze dragen eenslachtige bloemen, de mannelijke met een tweebladig perianth, de vrouwelijke met een eenvoudig, vijfbladig perianth.
De meeste komen uit tropisch Amerika, doch men treft er ook aan in de Himalaya en de Molukken. Al naar hun groeiwijze verdeelt men ze in drie hoofdgroepen; zo spreekt men van blad-, struik- en knolbegonia’s. Men vindt tussen deze groepen overgangsvormen, maar in een te gering aantal, dan dat deze onderscheiding niet gewettigd zou zijn.Bladbegonia’s
bezitten alle zeer fraai gekleurde bladeren; de bloei van deze planten betekent slechts weinig; ze worden als kamerplant (bladplant) gebruikt. Het zijn alle vormen van Begonia Rex uit de Himalaya. Vooral de laatste jaren zijn door kwekers tal van hybriden in de handel gebracht. Men vermeerdert ze door scheuren en bladstekken. Dit kan men op twee manieren doen. Wenst men slechts enkele planten te kweken, dan snijdt men van ieder blad één stek.
Men laat een stukje van de bladsteel ter lengte van 3 cm aan het blad zitten en kort het blad in tot op 5 cm van het hart. Daarna steekt men de stekken in zuiver rivierzand of turfmolm met zand en wel zo diep, dat het hart van het blad even met zand bedekt is. Dit stekken doet men liefst warm in een kweekbakje of onder een stolp. Voor massacultuur snijdt men een blad in stukjes van 1 J a 2 cm, waarbij ieder stukje een flinke nerf moet bezitten, waarna de stukjes plat op de aarde liefst in kistjes gelegd worden. Deze kistjes worden met een glasruit afgedekt om uitdrogen te voorkomen.
Struikbegonia’s
kan men in twee groepen verdelen, die welke men om de bloemen en die welke men om het blad kweekt. Tot de eerste behoren B. semperflorens en B. gracilis, onze bekende perkbegonia’s. Hoewel beide kunnen overwinteren, kweekt men ze éénjarig. In Jan.-Febr. gezaaid, kan men bij een goede cultuur begin Juni flinke planten hebben om buiten uit te planten. Afkomstig uit Brazilië kunnen ze veel warmte en zon verdragen, mits men voldoende water geeft.
Onder de tweede groep vallen onze warmekasbegonia’s als B. metallica uit Mexico, met fraaie metaalkleurige bladeren, waarvan men prachtige vertakte planten kan kweken. B. incarnata uit Mexico is een forse groeier met grote bladeren en stevige stengels, die ook grote fraaie bloemtrossen geeft, welke vooral in de zomer fraai bloeien, iedere stengel met één bloemtros tegelijk. Heeft de plant een tros mannelijke bloemen voortebracht, dan volgt daarna een vrouwelijke loemtros; hierop volgt weer een tros mannelijke bloemen enz. Het is een fors groeiende Begonia, die wel i m hoog wordt. B. phyllomaniaca uit Brazilië is ook een goede winterbloeier. B. manicata is interessant om de aanhangsels aan de bladsteel en aan de onderkant der bladeren.
B. venosa heeft vliezige schubben, waarmede de stengels bezet zijn. B. Schmidtiana uit Brazilië geeft zeer kleine witte bloempjes. B. conchaefolia uit Costa Rica is een laagblijvende plant met korte stevige stengels. B. heracleifolia uit Mexico is ook een fraaie plant met diep ingesneden bladeren. Een zeer goede kamerplant is B. hybrida, „Aalsmeers glorie”; deze onderscheidt zich door forse bladeren eri grote bloeiwijze, waarvan men in de huiskamer soms zeer grote exemplaren aantreft.
B. Gloire de Lorraine is een kruising van B. socotrana en B. Dregei, die in massa voor de handel gekweekt wordt.
Knolbegonia’s
B. tuberosa van de Molukken is de belangrijkste knolbegonia. De tegenwoordig gekweekte knolbegonia’s zijn, door doeltreffende kruising en selectie, door den kweker veranderd van kleine bloemen in bloemen van 15 cm in doorsnee.
Geen plantengroep draagt meer ter versiering van de tuinen bij dan deze kruisingsproducten, ontstaan door kruising met B. Pearcii, B. boliviensis, B. Veitchii en B. roseiflora. Zelfs zijn er met gekartelde, half gevulde en dubbele bloemen. De oorspronkelijke gevuldbloemige zijn ontstaan uit B. Sedenii, wat weer een bastaard is van B. boliviensis.
Knolbegonia’s kweekt men voort door zaad, dat in Jan.-Febr. in de warme kas in zaaipannen, gevuld met gesteriliseerde en zeer fijn gezeefde zandige bosgrond, uitgezaaid wordt. Het zeer fijne zaad wordt niet met aarde bedekt en de zaadpan met een ruit afgedekt. Na twee weken is het gekiemd en zodra de zaadlobben volwassen zijn, moeten ze verspeend worden. Dit herhaalt men nog enige malen. Aldus voortgekweekt, kunnen ze in Aug. bloeien, doch het zijn dan nog kleine planten, die een volgend jaar voor perkbeplanting kunnen dienen.
B. multijlora
uit N. Granat. is een knolbegonia met kleine bloemen, doch deze verschijnen in zulk een groot aantal tegelijk, dat het zeer zeker aanbeveling verdient ze als sierplant te kweken. De fraaiste, sterkste en meest aanbevelenswaardige voor de tuin is de rode var. Flamboyant, waarvan vooral de bloemen zo mooi boven de bladeren uitsteken, waardoor deze voor perkbeplanting het meest gevraagd wordt.
J. VERSCHUUR