(1) is afgeleid van een Grieks woord, dat sterretje betekent en duidt een doorgaans rood teken (*) aan, waardoor de oude geleerden in een handschrift deze en gene plaatsen onthieven van het vermoeden van onechtheid of er de aandacht op vestigden wegens de merkwaardige inhoud. Een teken van tegengestelde zin is de obelus (— of +), gewoonlijk zwart van kleur, waardoor de onechtheid, de inlassing of de onbeduidendheid van een plaats werd aangewezen.
Ook gebruikte men voor echte gedeelten, die op een verkeerde plaats stonden, de metobelus (*—). In gedrukte boeken vindt men de asteriscus soms als aanwijzing, dat er woorden ontbreken en ook wel als verwijzing naar een met een dergelijk sterretje aangeduid woord of naar een noot bij dat woord. In de vergelijkende taalwetenschap ten slotte wordt het sterretje geplaatst voor een niet overgeleverde, veronderstelde grondvorm, waarvan een woord wordt afgeleid.(2) of asteriskos is een in de Byzantijnse misliturgie gebruikt „stervormig”gereedschap. Het besta at uit twee gouden, zilveren of geelkoperen, kruisgewijs over elkander gelegde en verbonden stroken, welke aan de uiteinden nagenoeg rechthoekig omgebogen zijn, zodat het geheel rechtop kan staan. De asteriskos wordt over de diskos (pateen) gezet, en een lichte doek er overheen gelegd, zodat deze het „heilig brood”, dat op de schotel ligt, bedekt, zonder het aan te raken.