Uit het heidense tijdperk is ons zeer weinig bekend van de godsdienstige verhoudingen in Armenië. Mogelijk was de „Perzische Diana” (Grieks:- Artemis), Anahîta (Grieks: Anaïtis) de voornaamste godin.
Perzische en Syrische godsverering, later ook Griekse goden, moeten de oorspronkelijke religies hebben beïnvloed. De overlevering verhaalt, dat de apostel Thaddeus het Evangelie in Armenië heeft verkondigd. Waarschijnlijk is het Christendom in de 2de eeuw via Edessa Armenië binnengedrongen, want de Christelijke liturgie werd er in het Syrisch gebruikt, terwijl ook Christelijke geschriften uit het Syrisch in het Armeens werden vertaald. Het Christendom bezat reeds ± 250 een georganiseerde vorm (Eusebius, Hist. Eccl. VI, 46: een bisschop Meruzanes).
De grote figuur is in deze tijd Gregorius Illuminator. In 303 nam koning Tiridates (Trdat) het Christendom aan, dat, evenals in Edessa, staatsgodsdienst werd (daad van politieke betekenis). Gekerstend werd Armenië echter eerst onder Nerses den Grote (364-373). Nationale kerk werd het Christendom in volle zin door de Catholici Sahak en Mesrop, die aan de Armeense taal een alphabet schonken en de liturgie in de landstaal brachten. Het grootste gedeelte van Armenië was aan de Perzen onderworpen en koning Jezdegerd II (439-457) wilde het Christendom uitroeien. Hij vond een hardnekkige tegenstand, zodat eindelijk vrijheid van godsdienst moest worden toegestaan (485).
De Bijbel en veel Christelijke literatuur werden in deze klassieke tijd overgezet in de Armeense taal. Tegen het einde der 5de eeuw kreeg het Monophysitisme de overhand. Onder Nerses II (2de synode van Dwin, 554) scheidde de Armeense kerk zich practisch af, terwijl in 813 de patriarch van Osni de titel aannam van opperhoofd van het Armeense volk. In deze Arabische tijd (8ste - 9de eeuw) raakte de kerk door haar isolement in verval. Onder de Bagratiden (Rijk van Ani in Groot-Armenië, 950-1050) herstelde zij zich. Hetzelfde geschiedde in het Klein-Armeense Rijk der Rubeniden (tot 1375) in Cilicië.
Byzantijnen en Romeinen trachtten de Armeense kerk te winnen, terwijl politieke nood het oor van regering en clerus daarvoor opende. Hoewel dit in 1439 gelukte, was het resultaat zeer gering, daar alleen de verstrooide aanhangers der Armeense kerk zich bij de R.K. aansloten en de eigenlijke Armeense kerk zelfstandig bleef. Over en weer riep men toen de hulp der Turken in om elkaar te vervolgen. Eerst in de 17de eeuw werd het rustig, totdat in de 19de en 20ste eeuw de Porte den Armeniër als „Westerling” en object van Westerse interventie tracht uit te moorden. Een zeer groot deel van volk en geestelijkheid is als martelaars stelselmatig vermoord.De zelfstandige Armeense kerk erkent als opperhoofd (Catholicus) den patriarch van Etsjmiadzin, die de titel voert van „Dienaar van Jezus Christus, door diens genade Catholicus van alle Armeniërs en opperste patriarch der Heilige Apostolische Kerk van Christus en van de Heilige Stoel Etsjmiadzin in de Ararat”. Een raad van aartsbisschoppen en bisschoppen staat hem ter zijde; hij zelf wordt door zijn voorganger of door de raad gekozen. Hij benoemt de bisschoppen en deze benoemen de pastoors. Wie zich tot de betrekking van pastoor wil voorbereiden, geniet van een door den bisschop aangewezen archimandriet onderwijs, om vervolgens de wijding te ontvangen. Na afloop van de 40 dagen van beproeving komt hij aan het hoofd ener gemeente te staan. Het is geen wonder, dat deze lagere geestelijkheid niet op een Westers peil van kennis staat.
Te Etsjmiadzin bevond zich een grote Bijbeldrukkerij, en in latere tijd heeft de Russisch-Armeense Kerk, welker aartsbisschop te Astrakan zetelt, een Armeens Bijbelgenootschap gevormd. De kloosters hielden zich aan de voorschriften van den heiligen Basilius en van den heiligen Antonius. Zij hadden doorgaans geen vaste inkomsten. De Armeense geestelijkheid was over het geheel zeer behoeftig en leefde van de aalmoezen der vromen. Zij ontving enig geld voor de gewijde olie (het myron), die de Catholicus telkens na 7 jaar bereidde en aan haar uitdeelde; voorts de tarwe, die elke Armeniër jaarlijks ten bedrage van 20 kg aan zijn bisschop leverde, en enige giften, die bij huwelijksplechtigheden in de kerk werden ingezameld. Dit alles echter werd besteed aan het onderhoud van den patriarch, de aartsbisschoppen en bisschoppen. De pastoors leefden uitsluitend van giften, die zij bij doop, begrafenis enz. ontvingen.
De leer en de eredienst der zelfstandige Armeniërs komen het meest overeen met die der Orthodoxe (Griekse) Kerk. Het voornaamste verschil is, dat zij slechts de eerste drie concilies erkennen. Chalcedon bijv. riekt hun naar Nestorianisme. De Armeniërs willen zeker geen soort van Monophysieten vormen. Meermalen hebben zij zich verklaard tegen de Eutychianen, die alleen een goddelijke natuur in Christus aannemen. In overeenstemming met de Griekse Kerk erkennen zij, dat de Heilige Geest alleen uitgaat van den Vader.
Zij hebben 5 sacramenten. Bij de eucharistie gebruiken zij rode, onvermengde wijn, waarin zij gezuurd brood dopen; zo wordt het ook aan kinderen toegediend. Aan het laatste oliesel, dat alleen aan overleden geestelijken wordt toegediend, kennen zij niet de kracht toe, welke daaraan volgens de R.K. Kerk toekomt, en zij geloven dat er alleen voor hen, die in hun zonden gestorven zijn, een vagevuur bestaat, maar niet voor de vromen. De voorschriften omtrent vastendagen, bedevaarten en reinigingen werden met bijna Israëlietische gestrengheid opgevolgd. De verering der heiligen en zaligen was algemeen.
Zij hebben de Griekse Kerk niet gevolgd in de invoering van het Kerstfeest, maar de geboorte, de verschijning en de doop van Jezus worden naar Oudchristelijk gebruik (vóór ± 375) op 6 Jan. herdacht. Aan de pastoors is het huwelijk niet alleen veroorloofd, maar voorgeschreven; wie echter als weduwnaar hertrouwen wil, moet de geestelijke stand verlaten. De leken mogen slechts tweemaal huwen. Echtscheidingen zijn niet door de wet geoorloofd; gaan gehuwden uiteen, dan mogen zij niet hertrouwen.
Van hen onderscheiden zich de R. K. Armeniërs door het aannemen van twee naturen in Christus en door de stelling, dat de Heilige Geest ook uitgaat van den Zoon. Voor het overige bepaalt zich het verschil tot de eredienst en tot het kerkelijk bestuur. Tot de R.K. Kerk behoren ongeveer 100 000 en wel de rijkste en meest Westerse Armeniërs.
Een Armeens geünieerd, d.w.z. tot de R.K. ritus overgegane, priester heeft in 1712 het klooster der Mechitaristen — naar zijn stichter alzo genoemd — doen verrijzen op het eiland San Lazaro bij Venetië. Mechitar wilde zijn landgenoten terugbrengen in de schoot der R.K. Kerk, zodat uit dat klooster priesters naar Armenië werden gezonden, welke in die geest werkzaam zouden zijn.
Het bekendst zijn de Mechitaristen door hun uitgaven. Ook te Wenen hebben zij een bekend centrum.
Nadat Erivan met het klooster Etsjmiadzin aan Rusland was toegevoegd, zodat de Catholicus vazal van den tsaar werd, zijn de Armenische en Russische Kerk tot elkander genaderd. Sedert in de 19de eeuw een groot deel der Armeniërs onder Russische vlag gekomen was, ontstonden dan ook kerkelijke seminariën te Tiflis, Erivan, Sjoesja en Nachitsjevan en (in 1874) een Theologisch-filosofische Akademie te Etsjmiadzin. Het volksonderwijs werd krachtig aangevat. Vele Armeense geleerden studeerden in het Westen (theologen ook in Duitsland). De inwendige wedergeboorte der Armeense Kerk is door de moorden van 1895/’96 en de uitroeiing in 1919 en later afgebroken.
Sedert 1831 werkte men van Amerika uit aan een evangelisering op Armeense bodem, welke in de loop der jaren leidde tot de vorming van een Protestantse Armeense Kerk van ruim half de omvang van de R.K. Noch de ene noch de andere groep heeft echter het volk als geheel kunnen aangrijpen.
Wat er thans van de arbeid der Nationale Kerk en der Christenheid te wachten is onder de resten van dit oude Christenvolk, zal de tijd leren. Het Sovjet-régime, waaronder de meeste overlevenden vertoeven en de bittere nood van thans laten weinig uitzicht.
PROF. DR J. DE ZWAAN
Lit.: K. Lübeck, Die chrl. Kirchen des Orients (1910); J. de Morgan, Histoire du peuple arménien (Paris 1919); S. Weber, Die Katholische Kirche in Armenien (Freiburg i. B. 1903); F. Tournebise, Histoire polit. et religieuse de l’Arménie (Paris s.d.); Malachia Ormanian, L’église arménienne (Paris 1910).