Syrisch arts (Apamea 48-115 n. Chr.), van Grieksen bloede, zoon van Philippus, leefde te Rome onder Domitianus, Nerva en Trajanus en verwierf er zulk een faam, dat zijn naam synoniem werd met het begrip „geneesheer”.
Zeer nauwkeurig beschreef hij de pols, evenals de diphtherie; hij opereerde kankergezwellen en maakte bij het afzetten van ledematen gebruik van het prophylactische afbinden der bloedvaten. Tot ons gekomen fragmenten van zijn werk — men vindt ze bij Aëtius en Oribasius — zijn opmerkelijk door de gedetailleerde beschrijving en de diepte van inzicht.Lit.: Gurit, in: Geschichte der Chirurgie, I (Berlin 1898).