of Aroïdeeên is een familie van eenzaadlobbige planten, die met de Palmen e.a. de groep der Spadicifloren vormen. Zij zijn meest kruiden, zelden heesterachtig en dan meest klimmend („wortelklimmers” z lianen).
Vele tropische soorten zijn epiphyten met luchtwortels welker opperhuid opzwelt tot een sponsachtig „waterwcefsel” (velamen), waarmee zij water uit de atmosfeer opnemen en bewaren. Deze luchtwortels worden dikwijls tot hechtwortels; zij zijn bij sommige soorten vertakt en vormen een vlechtwerk, waarin zich humus verzamelt en waarin zich dan gewone wortels ontwikkelen. De bladeren der Araceeën zijn, voor eenzaadlobbige planten, merkwaardig verschillend van vorm, vaak karakteristiek pijlvormig, soms buitengewoon groot (Amorphophallus); bij enige soorten zijn zij, door afsterven van bepaalde gedeelten, verdeeld of doorboord. De meestal eenhuizige, weinig ontwikkelde bloemen vormen met de vlezige as een kolf (spadix), die aan de basis een vaak levendig gekleurde bloeischede (spatha) draagt. De bestuiving geschiedt bij de meeste soorten door insecten, bij enkele ook door slakken. Om deze dieren te lokken, zijn enkele welriekend; de meeste hebben daarentegen een aasachtige reuk (z bestuiving).
De vruchten zijn meest bessen. Eetbaar zijn de naar ananas smakende vruchten van Monstera deliciosa. Ook de knollen van Caladium esculentum worden gegeten. Van sommige soorten worden de bladeren als groente genuttigd (Alocasia macrorhiza, Colocasia antiquorum). Vele zijn vergiftig, bijv. Callo palustris (slangenwortel) en Arum maculatum (aronskelk), enkele geneeskrachtig (Acorus calamus, kalmoes). Laatstgenoemde drie soorten komen bij ons meer of minder algemeen in het wild voor; zeldzamer Arum italicum. Een zeer groot aantal van verschillende Araceeën-geslachten (Caladium, Colocasia, Amorphophallus, Dracunculus, Xanthosoma, Alocasia, Zantedeschia, Anthurium, Philodendron, Monstera enz.) worden verder, vooral als kasplanten, gekweekt. Voor nadere beschrijving, zie bij de afzonderlijke geslachten.PROF. DR TH. J. STOMPS.