is een Grieks woord, dat in het algemeen afvalligheid betekent. Deze kan plaats hebben met betrekking tot een kerkelijke of staatkundige partij, tot een vastgesteld beginsel enz.
Het woord apostasie wordt echter vooral gebruikt voor afvalligheid van de Christelijke godsdienst. De apostaten verwijderen zich uit de gemeenschap der Christenen. Zij onderscheiden zich hierin van de ketters (haeretici), die met de overigen verschillen in de opvatting van het Christendom in zijn geheel of in zijn afzonderlijke delen, en van de scheurmakers (schismatici), welke in practische punten van de algemene Kerk afwijken, maar beiden Christenen blijven. Men had in oude tijd verschillende trappen van afvalligheid: sacrificati werden zij genoemd, die ten teken van hun verzaking van het Christendom offeranden hadden gebracht aan de heidense goden of aan de standbeelden der Romeinse keizers, thurificati zij, die er wierook hadden gebrand, libellatici zij, die zonder aan een heidense plechtigheid deel te nemen, zich van de overheid getuigschriften (libelli) hadden verschaft, dat zij het Christendom verloochenden, en acta facientes zij, die een protocol van hun afval hadden doen opmaken. De straf, op apostasie gesteld, was in verschillende tijdsomstandigheden zeer verschillend, nu eens de kerkban, dan weder verbeurdverklaring van goederen met verbanning en zelfs de dood. In de middeleeuwen en ook reeds onder de latere Romeinse keizers werd apostasie gestraft als een burgerlijk misdrijf en sedert Bonifacius VIII gelijkgesteld met ketterij. De terugkeer der afvalligen werd door de gestrengste drijvers zeer moeilijk of geheel onmogelijk gemaakt, terwijl de meer gematigde partij, op grond van de verdiensten der martelaren, meer tot vergevensgezindheid was geneigd.Voorts noemt men apostasie de overgang van het ene Christelijke kerkgenootschap tot het andere.
De naam apostaat of afvallige is vanouds inzonderheid toegekend aan keizer Julianus, die het Christendom verzaakte en het heidendom aanhing.
In de R.K. Kerk wordt apostasie als kerkrechtelijke vakterm in twee betekenissen gebruikt, te weten voor:
1. het volledig verwerpen van het Christelijk geloof door een gedoopte (apostasia a fide);
2. het onrechtmatig verlaten van het klooster met de bedoeling er niet terug te keren, door een kloosterling met eeuwige kloostergeloften; alsmede het onrechtmatige wegblijven uit het klooster, met de bedoeling zich aan de verschuldigde gehoorzaamheid te onttrekken, door een kloosterling met eeuwige kloostergeloften, die overigens wel was gemachtigd, zijn klooster tijdelijk te verlaten (apostasia a religione; religio betekent hier kloostergenootschap, dus orde of religieuze congregatie). De vorenvermelde personen lopen allen een kerkelijke excommunicatie op, en wel van rechtswege en automatisch (derhalve: zonder dat daartoe een veroordelend vonnis van de kerkelijke rechtbank nodig is). De staat acht ze evenwel niet strafbaar, althans niet naar de hedendaagse rechtsbeginselen.