noemt men de beste oudchristelijke commentaar op de brieven van Paulus, die bijv. van groot belang is voor de vaststelling van de Latijnse tekst van het Nieuwe Testament. Deze commentaar werd in de middeleeuwen aan Ambrosius toegeschreven, vandaar de naam.
Erasmus sprak in 1527 zijn twijfel uit aan de juistheid van dit auteurschap. De inhoud is als exegese nuchter en onbevangen. Scherp keert de (Westerse) auteur zich tegen „de Grieken”. Bij I Tim. 3 : 14 vermeldt hij, dat „Thans Damasus de leider der Kerk is” en dateert zich daarmee tussen 366 en 384 n. Chr.Men strijdt erover of hij als voorloper van Augustinus in de Paulus-exegese is te beschouwen (Altaner = Mundle). De pseudo-Augustijnse Q 'aestiones V. et JV. Testamenti zijn wel van hem.
De auteur is onbekend: men denkt aan Hilarianus Hilarius, aan een bekenden Spaansenjood Isaac, aan Evagrius (gestorven in 892 als bisschop van Antiochië) en anderen. In allen gevalle staat de auteur dicht bij de Antiocheense school.
Lit.: A. Sou ter, Study of Ambrosiaster (Gambridge 1005); id. The earliest latin commentaries on the epistles of St. Paul (Oxford 1927); Morin in: Revue Bénéd. (1928, 224 vlg.).