(Ital Viola, Duits: Bratsche) is een strijkinstrument, waarvan de klankomvang tussen de violoncel en de viool in ligt. Het is iets groter dan en zeer verwant met de viool, wordt ook op dezelfde wijze bespeeld, nl. door het instrument onder de kin te plaatsen en de snaren met een strijkstok in trilling te brengen.
De vier snaren van het instrument worden gestemd c, g, d', a', dus een kwint lager dan de viool. De muziek wordt genoteerd in altsleutel en voor de hoge noten in vioolsleutel (z muziekschrift). De klankkleur is donkerder dan die van de viool. Vooral in het hogere register bezit het een eigenaardig nasaal timbre, dat karakteristiek is voor het instrument.De altviool wordt regelmatig gebruikt in kamermuziekensembles (in het strijkkwartet is bijv. altijd een altvioolpartij) en in orkesten (waarin meestal tien of meer altviolisten medewerken).
De oudste geschiedenis van het instrument is duister. Omstreeks 1500 heeft zich een omwenteling in de bouw van de strijkinstrumenten voltrokken: tal van vormen werden onder verschillende benamingen gebouwd en toegepast. Omstreeks 1600 komt het type altviool duidelijk te voorschijn, meestal, maar lang niet altijd, onder de naam viola da braccio (d.i. armviool, in tegenstelling tot viola da gamba, beenviool). De viola da braccio is de stamvader geweest van de familie strijkinstrumenten, waartoe ook de viool en de violoncel behoren. Het oudste behouden exemplaar van de altviool stamt uit Brescia en is door Peregrino Zanetti in 1580 gebouwd.
Lit.: C. Sachs, Real-Lexikon der Musikinstrumente (Berlin 193); Idem, Handbuch der Musikinstrumentenkunde (Leipzig 1930).