kan zeer algemeen worden omschreven als: het maken van tochten in het hooggebergte, zonder dat daarbij een wetenschappelijk of exploratief doel voorop staat. Daar in oudere tijden vrijwel alleen dit laatste enkelingen tot bergtochten bracht, volgt daaruit dat de geschiedenis van het eigenlijk alpinisme nog slechts jong is.
De Zwitser Gesner (tweede helft van de 16de eeuw) was misschien de eerste, die in zijn geschriften op de aesthetische en hygiënische betekenis van het bergbestijgen wees, hoewel ook bij hem de wetenschappelijke kant nog op de voorgrond stond.
Als de eerste alpinist mag wel genoemd worden Pater Placidus a Spescha, die aan het eind van de 18de eeuw, niet alleen uit wetenschappelijke belangstelling, maar vooral uit liefde voor de natuur en sportieve ondernemingsgeest een aantal toppen in Graubünderland besteeg. Beroemd zijn voorts Jean-Jacques Balmat en dr Paccard, die in 1786 er in slaagden de hoogste top van de Alpen, de Mont Blanc, te beklimmen. Op hen volgde in het volgende jaar de Saussure, die in zijn verhaal van de tocht voor het eerst een beschrijving gaf van de moeilijkheden die het bereiken van een Alpentop met zich brengt. Dit verhaal heeft grote invloed uitgeoefend; naast een afschrikwekkende werking heeft het toch ook velen er toe gebracht de andere bergreuzen aan te vallen.
Zo zien wij in de komende jaren geslaagde bestijgingen uitvoeren van de belangrijkste bergen in de Alpen: de Gross-Glockner (1800), de Ortler (1804), de Jungfrau (1811), de hoogste top van de Monte Rosa-groep, de Dufourspitze (1855), de Gross-Schreckhorn (1861), en ten slotte van de Matterhorn (1865) door Whymper. Als afzonderlijk feit uit deze eerste periode moet nog de beroemde bestijging van de Chimborazo (tot 5810 m) in de Andes van Zuid-Amerika door A. von Humboldt in het jaar 1802 worden gememoreerd.
In de tweede helft van de 19de eeuw nam het aantal bergbestijgingen sterk toe en het groeien van de kennis van het gebergte maakte dat men er toe kwam om niet meer zoals vroeger de technische moeilijkheden te ontlopen, maar deze zelfs te zoeken. Men zocht nieuwe wegen op reeds bestegen bergen en ging er toe over om nog niet beproefde bergen te bestijgen. De namen Dent (Aiguille du Dru) en Mummery (Grépon) moeten hier worden vermeld.
Was tot nu toe bij het maken van bestijgingen bijna altijd gebruik gemaakt van de hulp van gidsen, een nieuwe ontwikkelingsfaze bereikt het alpinisme met het in zwang komen van de gidsloze toeren. Het waren vooral de Oostenrijkse bergbestijgingen die deze mooiste vorm van alpinisme tot grote ontwikkeling brachten (Zsigmondy, Purtscheller en ook Mummery). Tot op de huidige dag is het gidsloze alpinisme zich nog aan het ontwikkelen en door een steeds grotere ervaring en een steeds beter wordende techniek, is het tegenwoordig mogelijk bestijgingen uit te voeren, die vroeger voor ten enenmale onmogelijk werden gehouden.
Als nieuwste tak van alpinisme moet melding worden gemaakt van de zich steeds meer uitbreidende wintersport, waaronder de ski-sport de allereerste plaats inneemt. Deze sport, die pas omstreeks 1900 uit Noorwegen in de Alpen is geïmporteerd, neemt van jaar op jaar in populariteit toe en dreigt zelfs het zomer-alpinisme te gaan overvleugelen. Aanvankelijk werd de skisport voornamelijk beoefend in de onmiddellijke omgeving van de Alpendorpen, maar in later tijd heeft men ingezien dat door middel van de ski ook het hooggebergte in de winter uitstekend toegankelijk is en tegenwoordig is het maken van hoogtoeren op de ski’s het doel, waarnaar ieder rechtgeaard skiër streeft.
Hebben uit den aard der zaak de Alpen altijd de meeste alpinisten tot zich getrokken, ook in andere hooggebergten zijn geslaagde bestijgingen verricht. Reeds in 1868 voerde Freshfield beklimmingen uit in de Kaukasus en in 1892 rustte Sir Martin Conway de eerste expeditie uit naar het hoogste gebergte van onze aarde, de Himalaya. Vooral na Wereldoorlog I heeft dit laatste gebergte zich in toenemende belangstelling verheugd. Drie Engelse expedities zijn uitgerust om de hoogste top, de Mount Everest (ruim 8800 m) te bereiken. Bij de tweede werden Mallory en Irvine voor het laatst gezien 200 m onder de top. Daar zij nimmer terugkeerden, moet de hoogste berg nog als onbestegen worden aangemerkt. Ook de Duitse expeditie naar de Kangchenjunga is, zonder de top te hebben kunnen bereiken, teruggekeerd.
Zo beleeft het alpinisme in de laatste jaren in tweeërlei opzicht een climax. In de eerste plaats in het beproeven van uiterst moeilijke routes (Matterhom-Nordwand, 1931, gebr. Schmidt) in de overigens reeds geheel beklommen Alpen. In de tweede plaats in het streven naar het bereiken van de hoogste top der aarde!
Het is hier niet op zijn plaats uit te weiden over de, tegenwoordig zeer opgevoerde techniek, over alle verdere kennis en over de uitrusting die een eersteklas-alpinist behoort te bezitten en zonder welke tochten, die niet onder deskundige leiding geschieden, uiterst gevaarlijk zijn. Het over het hoofd zien van dit principe leidt, naast het verlaten der paden door onkundige wandelaars, om bloemen te plukken enz., tot zeker 80 à 90 pct der jaarlijkse bergongelukken. Het alpinisme heeft hierdoor, en met name in Nederland, de naam gekregen uiterst gevaarlijk te zijn. Niets is minder waar, ja, zelfs het gidsloos beklimmen, mits alleen beoefend na jarenlange training onder deskundige leiding (waartoe den Nederlander meestal de gelegenheid ontbreekt), is als niet gevaarlijker te beschouwen dan het rijden van jachtritten te paard, en zeker als minder riskant dan autorijden.
Naast dit onjuiste begrip zij ten slotte nog één ander misverstand weggenomen, nl. dat ten aanzien van het alpinisten-touw, dat de deelnemers verbindt om wier borst het is geknoopt en dat volstrekt niet moet worden verward met de vaste touwen en kettingen, die op enkele bergen (Matterhorn) zijn aangebracht. Het bergtouw dient zelden of nooit om er langs omhoog te klimmen. Het strekt slechts om een val van een der deelnemers bij een bergtocht dadelijk te kunnen stuiten. Op moeilijke punten wordt daartoe een voor een geklommen, waarbij de bovenste alpinist het touw geleidelijk inhaalt of (bij afdaling) laat vieren. Om een eventuele val gemakkelijker te kunnen stuiten, laat men daarbij het touw zo mogelijk om een rotspunt of anders over de naar de berg toegekeerde schouder lopen. Hetzelfde nut heeft het touw, dat zeer terecht vaak beschouwd wordt als het symbool der onderlinge trouw der tochtgenoten, bij het overtrekken van een gespleten gletsjer, met name als de kloven door sneeuw bedekt zijn (z alpenverenigingen).
MR G. E. KRUSEMAN
Lit.: Dent, Mountaineering (3de druk, London 1900); Zsigmondy, Die Gefahren der Alpen (Innsbruck); Purtscheller und Hess, Der Hochturist; Studer, Über Eis und Schnee; Young, Mountain Craft; Wilhelm Lehner, Die Eroberung der Alpen; Freshfield, The exploration of the Caucasus. Serie Grosze Bergsteiger (München). Alpines Handbuch (Leipzig 1931; een zeer uitgebreide handleiding, niet alleen over geschiedenis en de techniek van het Alpinisme, maar ook over allerlei onderwerpen, zoals fauna, flora, weerkunde enz., die met de bergsport nauw samenhangen; hierin ook een volledig overzicht van alle belangrijke eerste bestijgingen over de gehele wereld).