verpersoonlijkingen van min of meer abstracte begrippen, komen in de Grieks-Romeinse Oudheid in groten getale voor. Wat de Grieken betreft, worden Deimos en Phobos (z Ares), Eris (Twist), Eirene (Vrede), Hypnos (Slaap), Nike (Overwinning) en Ploutos (Rijkdom) genoemd.
Deze figuren hebben in de mythologie vrijwel geen betekenis (z echter Eris) en wij horen slechts incidenteel van hun verering. Een uitzondering ten aanzien van dit laatste punt vormen slechts Eros, dien men intussen in zijn oorspronkelijke gedaante geen allegorische godheid kan noemen en Tyche, die in de Hellenistische tijd algemeen werd vereerd.Veel belangrijker zijn de allegorische godheden in de Romeinse eredienst. Tempels werden te Rome gewijd o.a. aan Abundantia (Overvloed), Clementia (Genade), Concordia (Eendracht), Felicitas (Geluk), Fides (Trouw), Justitia (Rechtvaardigheid), Libertas (Vrijheid), Pax (Vrede), Pietas (Vroomheid), Spes (Hoop), Victoria (Overwinning) en Virtus (Dapperheid).
DR W. WIERSMA.