(alabaster) is een monomineraal gesteente en ontleent zijn naam aan de stad Alabastron in Opper-Egypte, in de nabijheid waarvan het in grote hoeveelheid gevonden werd. Twee soorten van albast komen in aanmerking, nl. het kalkalbast (= onyx-marmer), die nog steeds in kalkgrotten, bijv. in de Grot van Antiparos en in de Baumannshöhle, ontstaat en gewoonlijk geelachtig wit, door donkere en lichte strepen afgewisseld, grofkorrelig en zeer doorschijnend is en ook als kalksinter in de baden van San Filippo in Toskane wordt gevormd; en het gipsalbast, een op marmer gelijkende, doorschijnende soort van dicht gips, waarvan de samenstelling: 0aSO4 + 2H20 is.
Het is zelden schitterend wit, maar gewoonlijk grijs, ofschoon ook wel eens geelachtig, roodachtig wit en blauwachtig grijs en meermalen gevlekt, geaderd en gewolkt. Wegens zijn dichte structuur is het albast zeer geschikt om te worden gepolijst en deze eigenschap geeft het een hoge waarde. Het kalkalbast is vrij hard; op gipsalbast kan men met de nagel krassen maken. Zijn hardheid is slechts 1,5-2. Het gipsalbast wordt in Duitsland, in Italië, in de Karpaten, in Engeland en elders gevonden, en wordt vooral in het N. van Italië en bepaaldelijk te Florence tot het vervaardigen van velerlei voorwerpen gebruikt. Men geeft hieraan door middel van zeepwater een fraaie glans. Men kan het albast ook kleuren met metaaloplossingen en met plantenstoffen, die in alcohol zijn opgelost. Ook heeft men aan voorwerpen van albast grotere hardheid trachten te geven door ze met een soort van waterglas te bedekken. Gebroken voorwerpen worden samengelijmd door middel van albastpoeder, dat met een gomoplossing wordt vermengd, terwijl ook een mengsel van eiwit en gebluste kalk voor dit doel aanbeveling verdient.