(1839 - Caïo 21 Sept. 1911), aanvoerder van de nationaal-Egyptische militaire partij in 1882, was de zoon van een fellah uit de beneden-Egyptische provincie Sjarkieh. Hij werd officier onder Saïd Pasja, nam de 18de Febr. 1879 deel aan de opstand tegen Nubar en werd door Tewfîk Pasja tot opperbevelhebber bevorderd.
Arabi Pasja stelde zich aan het hoofd der nationale partij, bewerkte 8 Sept. 1881 de bijeenroeping van een Kamer van Notabelen en werd in Febr. 1882 zelf minister van Oorlog. Door de zwakheid van den khedive en de onenigheid der mogendheden aangemoedigd, trad Arabi Pasja als dictator van Egypte op, stelde de Europese contrôle op de financiën ter zijde en verlangde „Egypte voor de Egyptenaren”. Hij verzette zich tegen het optreden der Engelsen, hetgeen de beschieting van Alexandrië op de 11de Juli 1882 door een Engelse vloot tot gevolg had. Wel verzamelde hij een leger, werd echter de 13de Sept. 1882 bij Teil el-Kebir verslagen en gaf zich op 14 Sept. te Caïro aan de Engelsen over. Dezen verbanden hem naar Ceylon; evenwel werd hem in Dec. 1900 gratie verleend en mocht hij in Mei 1901 naar Egypte terugkeren.Lit.: Lord Cromer, Modem Egypt (1908).