Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Afrikaner

betekenis & definitie

duidt in de moderne Afrikaanse taal aan: elkeen die zich in den regel van haar bedient. Het heeft de oudere vorm Afrikaander verdrongen, eerst in het Afrikaans, daarna in het Nederlands.

Het woord wijst meer op taalgebruik, op culturele sfeer, en op „niet-Brit-zijn”, dan dat het als zodanig nog een politieke inhoud heeft: men vindt Afrikaners in alle staatkundige partijen van de Unie, behalve in de hyper-Britse „Dominion Party”. In het Zuidafrikaanse leger, dat geheel uit vrijwilligers bestaat, vond men in de laatste oorlog meer Afrikaners dan Engelssprekenden.Om afkomst, vooral uit de oude Hollandse periode van de Kaap, aan te duiden, gebruikt men bij voorkeur de benaming Boer. Er is echter een sterk streven, om het woord Boer naast Afrikaner ook op cultureel gebied te gebruiken, vooral om dié cultuurelementen van den Afrikaner aan te duiden, die traditioneel of van agrarische herkomst zijn. Zo leest en hoort men tegenwoordig vele samenstellingen als „Boeresede”, „Boere-nooi” (meisje van echt Afrikaanse afkomst). Zij, die van mening zijn, dat Afrikaner te zeer in betekenis vervlakt, vervangen het zelfs overal door Boer: „Boere-kultuur”. Tot deze vervlakking werkt mee, dat in het Engels het woord „African” opgeld doet, om „inboorlingen” aan te duiden, als men „natives” te minachtend vindt (vgl. het gebruik van „Indonesiër”). Ten onrechte vertaalt men dus African met Afrikaner.

In de Unie nemen de Afrikaners hand over hand toe, vergeleken met de Engelssprekenden. Vermoedelijk zal de volkstelling van Mei 1946 uitwijzen, dat de verhouding 5:3 is. (In 1936: 783 071 Engels- en 1 124 678 Afrikaans- of Nederlands-sprekenden).

Deze krachtsverhouding, gevoegd bij het feit, dat de Afrikaners, hoewel slechts 1 pct der bevolking van hun werelddeel uitmakend, verreweg de talrijkste groep „Europeanen” in geheel Afrika zijn, leidt tot een zekere mate van superioriteitsgevoel van den Afrikaner t.o.v. Afrika: Reeds toen men nog van Afrikaander sprak, liet men daarbij het voorvoegsel „Zuid” weg.

Bovendien liet de Noordwaartse trek talloze Afrikaners niet los. Men vindt ze in Angola, Kongo, Kenya en Tanganjika, terwijl er duizenden in de beide Rhodesië’s wonen. Dit geeft den Afrikaner, als machtigste en permanente blanke groep in het zwarte werelddeel, het gevoel, dat hij in het economische en inboorlingen-beleid een hoofdrol heeft te spelen. Velen (Smuts) denken zich hun Unie als centrum en hoofdbestanddeel van een nadere federatie van de landen van Afrika bezuiden de equator; anderen weer zijn bevreesd, dat de Afrikaner daarbij zijn leidende positie zou verliezen. Van negrophile zijde tenslotte beweert men, dat het voor de inheemse bevolkingen een ramp zou zijn. Te ontkennen is niet, dat wellicht de meest kenmerkende — zij het negatieve — eigenschap van den Afrikaner is: zijn volstrekt meerderwaardigheidsgevoel ten aanzien van gekleurde rassen en zijn instinctieve afkeer van vermenging daarmede.

PROF. DR M. BOKHORST

Lit.: G. S. en P. J. Nienaber, Die geskiedenis van die Afrikaanse Beweging (Johannesburg 1941); G. M. v. d. Heever en P. de V. Pi en aar, Kultuurgeskiedenis van die Afrikaner, Ie deel, Kaapstad ens., Nasionale Pers, (1945); A. J. Barnouw, Language and Race Problems in South Africa (Den Haag 1934).

< >