Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Figuur

betekenis & definitie

Figuur (figura) noemt men de uitwendige gedaante, welke men bij elke begrensde ruimte opmerkt, zoowel bij vlakken als bij ligchamen.

De figuren der danskunst noemt men de lijnen, waarlangs de dansers zich bewegen. De beeldende kunst gebruikt het woord figuur gewoonlijk van de menschelijke gestalten.

In oneigenlijken zin spreekt men van redekunstige (rhetorische) figuren, en men bedoelt daarmede sommige taalvormen, waarin een redenaar of spreker zijne denkbeelden en gewaarwordingen mededeelt. Zinnebeeldige of figuurlijke uitdrukkingen vindt men in elke taal. Trouwens zij zijn eene behoefte voor dengene, die de voorstellingen eener levendige verbeelding, de gewaarwordingen van een bewogen gemoed aanschouwelijk en tastbaar wil maken voor zijne hoorders. Zij zijn echter in de onderscheidene talen zeer verschillend en dragen niet weinig bij tot het eigenaardige van den stijl. Gewoonlijk verdeelt men ze in zulke, die het hoofddenkbeeld van den zin onaangeroerd laten, maar dit doen uitkomen door eene wijziging der bijzaken, — en in zoodanige, die het hoofddenkbeeld door een gewrocht der verbeelding vervangen. De figuren van eerstgenoemde soort zijn gedeeltelijk van taalkundigen aard en omvatten het epitheton, de émphasis, de herhaling, de ellips, het asyndeton, het polysyndeton, de annominatie, de allitteratie en het onomatopepoiën, en bestaan gedeeltelijk in eene wijziging van den gedachtengang in de vraag, de apostrophe, den uitroep, het voorbeeld, de gelijkenis, de vergelijking, de périphrase, de antithesis, de epanorthosis, de gradatie, de hyperbool, enz.

De figuur der tweede soort noemt men gewoonlijk tropen of overdragtelijke zegswijzen. Hiertoe behooren de metonymie, de synécdoche, de metaphoor, de personificatie, de allégorie, enz. Reeds de ouden maakten onderscheid tussehen figuren van de uitdrukking (van den vorm) en van de gedachte (van den inhoud), hoewel beide moeijelijk te scheiden zijn. Later verdeelde men de figuren naar het doel des redenaars in overtuigende en hartstogtwekkende (demonstratieve en pathétische). De leer der redekunstige figuren bij de Grieken werd behandeld door Hermógenes, Herodianus en Tibérius, en bij de Romeinen door Rutilius Lupus, Aquila Lomanus en Julius Rufinianus. Eene volledige verzameling van Grieksche en Latijnsche figuren werd geleverd door Ernesti in zijn „Lexicon technologicum Graecae et Latinae Rhetoricae (1795—1797, 2 dln)”.