Bijgeloof is zoodanige dwaling des geloofs, welke het natuurlijke en bovennatuurlijke met elkander vermengt en verwart, zoodat zij nu eens van natuurlijke oorzaken bovennatuurlijke gevolgen verwacht, en dan weder natuurlijke gevolgen van bovennatuurlijke oorzaken afleidt.
Van psychologisch standpunt vertoont zich het bijgeloof als een telg der verbeeldingskracht, welke bedriegelijke voorstellingen vormt en deze tot eene bron maakt der verschijnselen, of als eene zwakheid des verstands, hetwelk niet in staat is om heldere, duidelijke begrippen te vormen, zoodat het tot valsche oordeelvellingen en besluiten wordt gebragt en tevens zonder nader onderzoek alles aanneemt, wat anderen vermelden, indien het slechts zijne verbeeldingskracht prikkelt. Vrees en eigenbaat zijn zeer bevorderlijk voor het bijgeloof, daar zij tot eenzijdigheid leiden en het verstand bedwelmen. Het bijgeloof kan theoretisch of practisch zijn, naar gelang het zich enkel tot ’s menschen voorstellingen bepaalt of ook invloed heeft op zijne daden. Het kan van godsdienstigen en van natuurkundigen aard wezen. Het eerste bepaalt zich tot het gebied der geesten en koestert van den toestand van deze en van hunne betrekking tot de zinnelijke wereld denkbeelden, die in strijd zijn met rede en ervaring.
Het is de bron van afgoderij, theosophie, werkheiligheid, vereering van reliquiën, geloof aan de kracht van sommige plegtigheden en van het geloof aan verschijningen en spoken. Het natuurkundig bijgeloof hecht waarde aan de werking van geheimzinnige teekens en verborgen natuurkrachten en heeft in zijn gevolg de sterrenwigchelarjj, de kaartleggerij, het voorspellen van de toekomst in het algemeen en de tooverjj. Met betrekking tot de geschiedenis maakt men onderscheid tusschen een natuurlijk en een wijsgeerig bijgeloof. Het eerste openbaart zich overal van zelf bij volkeren, die op een zeer lagen trap van ontwikkeling staan, en het tweede kleedt zijne dwalingen in het gewaad der wetenschap door het zoodanig in verband te brengen met eenige onderstellingen, dat men onder het versiersel der redeneringen waarheid en logen haast niet meer onderscheiden kan.
Bijgeloovige gevoelens zijn dikwijls onschadelijk en bezitten zelfs wel eens eene dichterlijke bekoorlijkheid, maar vaak zijn zij zeer gevaarlijk. Zij maken den mensch vreesachtig, daar zij allerlei schrikbeelden voor den geest doen verrijzen, onverdraagzaam, omdat hij zich zijne hersenschimmen door geene tegenspraak wil laten ontnemen, en somtijds dweepziek en wreed, omdat hij alleen met geweld zijne ongerijmde meeningen kan handhaven.
Intusschen kan ook het ingeworteld bijgeloof niet door geweldige maatregelen worden uitgeroeid; het moet langzamerhand wijken voor het licht, dat door een goed volks-onderwijs wordt verspreid. Om te gevoelen, hoe snel het daardoor afneemt, behoeven wij het bijgeloof van onzen tijd slechts te vergelijken met dat, hetwelk eene eeuw of eene halve eeuw geleden heerschappij voerde. De spookvertellingen zijn niet alleen uit de kinderkamers, maar het geloof aan spoken uit onze kinderen zelven verbannen. In het algemeen vormt de geschiedenis van het bijgeloof eene hoogst belangrijke bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis van een volk.