Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wereld

betekenis & definitie

Wereld (De) noemt men gewoonlijk de Aarde met hare bewoners, zoodat men spreekt van werelddeelen, wereldkennis, wereldgeschiedenis enz. In wijsgeerigen zin echter is de wereld het heelal met wat het omvat, alzoo de eindelooze ruimte met hare vaste sterren, planeten, cometen enz., die gezamenlijk het wereldstelsel vormen. Met dezen laatsten naam echter bestempelt men ook de verschillende gevoelens over het onderling verband der hemelligchamen, inzonderheid over dat der ligchamen van ons zonnestelsel. Het meerendeel van de wijsgeeren der klassieke Oudheid beschouwde de wereld of den Kosmos als een bezield wezen, ja, deze was voor de Ionische, Eleatische, Peripatetische en Stoïsche school de hoogste godheid zelve.

Voor de volgelingen van Plato echter was de wereld het evenbeeld van den God, een wonder van schoonheid en harmonie. Anaximander en de Epicureërs verdedigden de veelheid der werelden en verwierpen daardoor het begrip van eene hoogste godheid, zooals het door de Grieksche wijsbegeerte werd verkondigd. Volgens Aristóteles bestond de wereld (het heelal) uit holle, beweegbare bollen, waaraan de sterren waren vastgehecht. Rondom de Aarde beweegt zich in de eerste plaats de spheer van de maan, daarna die van Venus, van Mércurius, van de Zon, van Mars, van Jüpiter en van Saturnus en eindelijk van de vaste sterren (primum mobile). De laatste spheer bestaat uit vurigen aether, als de fijnste en ligtste stof, — en de in het midden geplaatste bolvormige Aarde uit den zwaren neêrslag der ruwste stoffen. Dit gevoelen, door Eratósthenes en Ptolemaeus nog verder ontwikkeld, vormt het wereldstelsel van Ptolemaeus, maar werd reeds in de dagen der Oudheid door een gedeelte der school van Pythágoras, met Aristarchus van Samos aan het hoofd, bestreden met de bewering, dat juist het omgekeerde plaats heeft, namelijk dat de Aarde zich om de Zon beweegt. Met het geloof, dat de Kosmos een bezield wezen is, stond het streven in verband, om de deelen en leden van bewerktuigde schepselen in de deelen en leden van den Kosmos terug te vinden, eene voorstelling, die in lateren tijd door Paracelsus en anderen op zoodanige wijze vernieuwd werd, dat men de wereld beschouwde als een menschelijk organismus in ’t groot (makrokosmos) en den mensch als eene wereld in ’t klein (mikrokosmos), en hiermede stonden de beweringen omtrent den invloed van de bewegingen der sterren op ’s menschen lotgevallen in het naauwste verband. Tycho Brahe poogde het gebrekkige in het stelsel van Ptolemaeus te verbeteren.

Naar zijn gevoelen stond de Aarde stil in het middelpunt en de Zon en Maan bewogen zich om haar heen, terwijl de overige planeten zich bewogen om de Zon. Nog vroeger dan Tycho Brahe trad Copernicus met zijn stelsel te voorschijn, maar dit vond eerst algemeenen ingang na de ontdekkingen van Galilei en na de uitstekende geschriften van Kepler en Newton. Tegelijk met de zegepraal der nieuwe theorie doemden nu vragen op, welke de Oudheid nagenoeg had laten rusten, namelijk of de wereld welligt geene grenzen heeft en zich tot in het oneindige uitstrekt en of de overige hemelligchamen desgelijks door zedeIijke schepselen zijn bewoond? Dit laatste werd vooral beweerd door Fontenelle in zijne „Entretiens sur la pluralité des mondes (1868)” en door Kant in zijne „Allgemeine Naturgeschichte und Theorie de Himmels (1755)”. De door Mödler opgeworpene theorie, dat men eene vaste ster in het sterrebeeld de Pleiaden als het centraalpunt (de Centraalzon) van het heelal moet beschouwen, zoodat onze Zon met hare planeten en cometen zich rondom haar beweegt, gelijk deze laatsten rondom de Zon, heeft geen algemeenen bijval gevonden. Het gevoelen omtrent eene wereldziel, reeds door de oude Grieksche wijsgeeren, inzonderheid door Plato (zie zijn „Timeus”) gekoesterd, is door Schelling in zijn boek: „Ueber die Weltseele (1798)” en vooral door Fechner in het werk: „Zendavesta, oder über die Dingen des Himmels und des Jenseits (1851)” weder op den voorgrond geschoven. Onder de wereld verstaat men eindelijk de vergankelijke schepping in tegenoverstelling van den eeuwigen geest.