Bed is de naam van een toestel, dienende om aan den mensch eene gemakkelijke ligging te bezorgen. Eigenlijk is het bed een zak van zware stof, beddetijk, aan de binnenzijde met was bestreken en met vederen of dons gevuld. Wat men beddegoed noemt, bestaat uit eene matras (zie onder dit woord), een onderbed, eene peluw, hoofdkussens en bij ons te lande een bovenbed, of in plaats van dit laatste wollen en katoenen dekens.
Over dat alles legt men eene sprei, die doorgaans hoofdzakelijk tot sieraad dient. Dikwijls begrijpt men onder dat woord ook de plaats — de bedstede of het ledekant —, waarin zich het beddegoed bevindt.
Onze veêren bedden zijn echter in het Oosten en in het algemeen in warme landen onbekend. De behoeftigen slapen er op matten , de meervermogenden op matrassen, die des avonds worden neêrgelegd op divans, welke bij dag tot zitplaatsen dienen Bij de Grieken en Romeinen was het onderstel van het eigenlijke bed (lectus cubicularis) van hout, — bij de aanzienlijken van kostbaar hout, ook wel van ijzer en met goud, zilver en ivoor versierd. Zulk een onderstel was bespannen met zeelen (fasciae institae), en daarop lag eene matras (culcita, torus), aanvankelijk met stroo of hooi, later met vederen en zelfs met zwanendons gevuld. Zulk eene matras was overtrokken met eene wollen of linnen stof en ook wel met leder.
Aan het hoofdeinde bevond zich het hoofdkussen (cervical, pulvinar), en over de matras werden kostbare dekens (stragulae) uitgespreid. De fraaiste dekens waren afkomstig uit Milete, Corinthe, Sardes, Carthago, Babylon en Campanië. Des winters gebruikte men daarenboven pelterijen, waarin men zich tegen de koude beveiligde. Zulke bedden waren hoog. Veel lager waren die der on- aanzienlijken (grabatus); hier lag de deken, gewoonlijk van biezen vervaardigd, doorgaans onmiddellijk op de zeelen. Behalve de beschrevene bedden bezaten de Ouden 2 soorten van sopha’s, namelijk rustbedden (lectus lucubratorius), waarop zij lazen, schreven en zich in bepeinzingen verdiepten, en tafel- of eetbedden (lectus triclinaris), waarop men aanlag aan de etenstafel. Vooral deze laatste waren bij de aanzienlijken zeer weelderig ingerigt en zelfs van behangsels (toralia) voorzien.
De Germanen gebruikten desgelijks houten onderstellen; zij vulden deze met bladeren of met mos en bedekten ze met dierenvellen. In de middeleeuwen heerschte het gebruik, zelfs bij de aanzienlijken, dat geheele familiën met hare gasten in hetzelfde groote bed sliepen. Men weet, dat Frans I, koning van Frankrijk, aan zijne vasallen ten blijke zijner gunst wel eens verlof gaf, om de sponde met hem te deelen.
Het gebruik van veêren bedden is, met het oog op de gezondheid, voor kinderen niet raadzaam. Het meest zijn de matrassen met springveêren aan te bevelen, waarover men eene paardeharen matras kan uitspreiden. Kapok, varens en zeewier verdienen verreweg de voorkeur boven de broeijige vederen. Vooral verwenne men de kinderen niet met donzen dekbedden en hoofdkussens. De gewoonte, om die voor pasgeborenen te gebruiken is de oorzaak van vele kwalen van den kindertijd, vooral van congestie naar het hoofd en hieruit voortvloeijende stuipen.
Wie veêren bedden gebruikt, moet zorgen, dat deze dagelijks flink omgeschud en gelucht worden. Het is voor de gezondheid van belang, zulke bedden op zonnige zomerdagen in de open lucht te brengen, ze aldaar geruimen tijd te laten staan en dan uit te kloppen. Vooral gebruike men geene bedden, waarop personen hebben gerust, die zich in een ziekelijken toestand bevonden. Bedden, die voor lijders hebben gediend, welke door besmettelijke ziekten waren aangetast, moeten behoorlijk gereinigd worden, namelijk overtrek en tijk in de waseh en de veêren door stoomzuivering.