Basra, ook Bassora, Balsora en Boesra genaamd, is de hoofdstad van een even zoo genoemd pasjaliek in de Aziatisch-Turksche provincie Irak-Arabi, aan den westelijken oever van de Sjat-el-Arab, ongeveer 7 geogr. mijlen van haren mond, op 301/,0 N. B. en 65" 15' oosterlengte van Ferro.
Zij is, of liever zij was te voren eene belangrijke koopstad, want het getal harer inwoners, dat weleer 150000 bedroeg, is tot op 4000 gedaald. Overstroomingen en hierop volgende ziekten zijn de oorzaak van dien achteruitgang.
Basra heeft naauwe, vuile straten, hoewel zij zoo ruim is aangelegd, dat zich binnen hare muren vele tuinen bevinden, door talrijke kanalen besproeid. De huizen zijn er laag en van leem gebouwd. De bevolking bestaat voor de helft uit Arabieren, voor een vierde uit Perzen en voor ’t overige uit Turken, Arméniërs, Israëlieten, .Syrische Christenen enz.
Deze stad werd in het jaar 636 na Chr. door den Khalif Omar gesticht, om voor de Perzen den weg naar Indië af te sluiten. Zij was eenigen tijd het Athene van het Oosten, waar dichters en redenaars zich op het marktplein lieten hooren. In 1538 onderwierp zich de Arabische vorst van Basra, emir Rasjid, aan Soliman, sultan van Turkije, en werd met de heerschappij over die stad beleend. Later was deze bij afwisseling in de handen der Arabieren, Perzen en Turken en had daarbij veel te lijden. In 1832 kwam zij onder den scepter van Mehemed Ali, onderkoning van Egypte, maar werd in 1840 weder afgestaan aan den sultan.