Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leem

betekenis & definitie

Leem is eene algemeen verspreide soort van aarde en, met het oog op haar zamenstel, niet zoozeer eene eigenaardige scheikundige verbinding als een mengsel van kiezelzuur aluminium met veranderlijke hoeveelheden kwartszand, kalk en ijzeroxyde. Zij bezit eene grijze, geelachtige, bruingele, bruine en zelden eene helder witte kleur; zij is niet hard en ook soortelijk niet zwaar, heeft in vochtigen toestand een eigenaardigen reuk, is vettig op het gevoel, kan gewreven en gekneed worden, zuigt gretig water op en kleeft aan de vochtige lip. De belangrijkste soorten zijn de gewone leem, pottebakkersaarde, de vuurvaste (moeijelijk smeltbare) leem voor pijpen enz. en de porseleinaarde (kaolien). Het is eene belangrijke eigenschap van leem, dat zij door het bakken eene groote mate van hardheid verkrijgt.

Men gebruikt de leem hoofdzakelijk tot vervaardiging van allerlei aardewerk, dat gedroogd, gebakken en daarna doorgaans met een glazuur bedekt wordt. Dit aardewerk kan men in 2 klassen verdeelen naar gelang de leem door het bakken verhard of half glasachtig zamengesmolten is. Tot het verharde aardewerk behooren metselsteenen, dakpannen, gewoon aardewerk, terracotta, smeltkroezen en fayence, alsmede gewoon pottegoed en tabakspijpen, — en tot het glasachtige de klinkers, het wit steengoed, het wedgewood en het porselein. Het vormen der voorwerpen van vochtig leem geschiedt uit de vrije hand, op de pottebakkersschijf, in vormen van gips, hout of metaal, en ook wel met machines. De hierbij gebezigde leem is eene riviervorming van het diluvium.